Geweld, Gezag, Verantwoordelijkheid

I

Als ik iets mag zeggen op de kanttekeningen die mr Van Walsum gemaakt heeft op mijn beschouwingen over de bijeenkomst van het P.C.W. van 2 Augustus, dan zou het dit zijn, dat het me spijt dat Van Walsum niet dieper ingaat op de hoofdvraag, die ik gesteld heb, naar het wezen van het geweld in bijbels licht. Met verzuchtingen dat de vragen die om het probleem Indonesië oprijzen zo benauwend gecompliceerd zijn en het verwijt, dat de andere toont daarvan weinig te beseffen, komen we geen stap verder. Nodig is vooral een critische peiling van de „grote woorden”, die rondom dit probleem gebruikt worden. Het ging mij om de vraag: wat is naar bijbelse notie eigenlijk het wezen van het geweld? Bedoeld is hier dan het physieke, militaire geweld.

Ik moet dan voor de duidelijkheid mijn vraag in tweeën splitsen. De eerste wordt dan: wat is het geweld? De tweede: was het aanwenden van geweld in dit -conflict tussen deze partijen gerechtvaardigd? Men versta mij wel: niet of het vanuit de feitelijke situatie een onontkoombare noodzakelijkheid was. Ook niet of het misschien een mogelijkheid was om tot een oplossing te komen. Maar of het naar het wezen van dit conflict en naar het wezen van het geweld toegepast had mogen worden.

Naar mijn oordeel is dan de bijbelse notie hier deze, dat het geweld een gestalte is van de wrekende gerechtigheid, beter gezegd van de wraak Gods juist tegen de gewelddrijvende goddeloze, die het aanwendt om zichzelf te handhaven of door te zetten en daarmede het leven naar zijn eigen idee te vormen. Uit de benauwende gecompliceerdheid van alle vragen, die rondom de Indonesische kwestie hangen, komt vooral deze vraag zich met kracht opdringen in een wereld en in een volk, dat zo pas nog bijna apocalyptische geweldsopenbaringen beleefd heeft.

Van Walsum is aan mijn eigenlijke vraag voorbij gegaan met de opmerking, dat het geweld geen schoothondje, maar ook geen wild beest is. Dat laatste heb ik ook niet beweerd. Ik heb het volstrekt niet als uitgesloten gesteld, dat het menselijke macht mogelijk is het geweld doelmatig aan te wenden en beperkt te hanteren. Ik heb alleen gevraagd, in welk geval men het hanteren mag. Ik zie in het geweld- geen wild beest. Ik heb slechts gesteld dat het geweld de gestalte is, waarin God in gerechtigheid wraak uitoefent over de goddeloze gewelddrijvers. Als dat waar is, dan zal men zich wel duizendmaal bedenken alvorens een gebruik van militaire geweldsmiddelen te rechtvaardigen met een beroep op zgn. feitelijke noodzakelijkheid en onontkoombaarheid.

Ik ben geen principieel antimilitarist. Ook nooit geweest. Ik heb met onbeschrijfelijke dankbaarheid mogen beleven, dat de geallieerden zich tot een gigantische geweldsaanwending hebben opgewerkt om een einde te maken aan het goddeloze gewelddrijven van Hitler en zijn bende. Ik heb God gedankt voor het welslagen van dit overweldigende geweld. Hier was geweld inderdaad naar bijbelse notie de wrekende gerechtigheid Gods over de geweldenaar zelf.

Alleen maar: juist van uit deze belevenis moet ik opkomen tegen elke licjitvaardige aanwending van geweld. Dat is vanuit deze notie nog slechts te rechtvaardigen

als het zich richt tegen een tegenstander, die zelf een gewelddrijvende goddeloze is, die ons in onze existentie en in onze menselijke waardigheid en vrijheid dodelijk bedreigt, en over wie we daarom met vrijmoedigheid Gods wraak mogen inroepen. Durft Van Walsum beweren, dat het zo ook staat tussen de partijen in dit conflict? Bestaat de republiek uit een bende gewelddrijvende goddelozen, die tegen ons losgebroken zijn, onze existentie als Nederlandse mensen, onze vrijheid en menselijke waardigheid dodelijk bedreigen?, zo goddeloos, dat ze moeten worden opgeruimd en de goddelijke wraak aan hen moet worden voltrokken? Van Walsum is het niet eens met wat ik denk over het geweld. Dat behoeft ook niet. Maar hij zal me moeten overtuigen, dat de bijbelse notie hier een andere is. Hier moet ik nogeens terugkomen op Rom. 13. Zij „de macht” draagt het zwaard niet te vergeefs! Inderdaad neen! Ze draagt het zwaard om er de goddeloze mens, die van nature een geweldenaar is, er aan te herinneren, dat Gods lankmoedigheid een grens heeft in zijn gerechtigheid. Tussen dragen en hanteren van het zwaard is bovendien wel verschil. Zij draagt het zwaard altijd. Ze hanteert het slechts in grensgevallen, namelijk om de goddeloze gewelddrijver te straffen en het onrecht te wreken. Ik wijs nog eens op het verband van Rom, 13 met het slot van Rom. 12. De overheid regeert en ordent niet met het zwaard. Het zwaard is geen herderstaf, geen vaderlijke tuchtroede, zelfs geen scepter. Het zwaard is inderdaad ultissima ratio als er geen andere uitweg meer is dan om de boosdoener uit te roeien, omdat hij het recht op het leven verspeeld heeft. Mijn bezwaar is niet, dat men aan het geweld te veel, maar dat men er te weinig betekenis aan toekent. Men spreekt over geweld zonder er bij te huiveren, zoals men huiveren moet voor de wraak Gods.

Als ik tegen iemand naar geweld grijp, b.v. omdat hij mij aanvalt, mijn leven be-

dreigt^— wat ik zeker doen mag en moet dan doe ik dat omdat ik er van overtuigd ben, dat hij daarmede een zo goddeloos stuk uithaalt, dat hij aan de vernietiging zou behoren prijsgegeven te worden. Om die reden achtte ik het volkomen verantwoord en geboden om Hitlers gewelddaad met nog veel erger geweld te weerstaan en heb ik de bedoeling van de geallieerden hem geheel en al met zijn bende uit te roeien, als rechtvaardig erkend. Maar nu moet men het weer niet voorstellen, alsof de overheid slechts bestaat om het zwaard te hanteren. Het is niet haar gewone, haar normale functie om als wrekende gerechtigheid Gods op te treden. De staat is naar zijn wezen geen geweldsinstituut. Haar normale functie is door wet en recht en redelijkheid er voor te zorgen, dat we een gerust en stil leven kunnen leiden. Bij 1 Tim 2:2 wordt juist niet over het zwaard der overheid gesproken. Wel in Rom. 13 in verband met de wraak Gods.

De gedachte, dat geweld een ordelijk en gewoon middel zou zijn om recht en orde en menselijkheid en een fatsoenlijk bestuur en samenleving te scheppen, heeft m.i. geen enkele bijbelse grond.

Van Walsum heeft zich verbaasd over mijn vraag, of Rom. 13 wel geldt voor de overheersing van het ene volk over het andere. Is er grond voor die verbazing? Sollen we niet een beetje met Rom. 13? Laten we het niet veel meer zeggen, dan Paulus er mee heeft willen zeggen? Maakt ook Van Walsum er eigenlijk geen christelijke gezags- en staatstheorie van? Het gaat in Rom. 13 om de houding van de christen tegenover de macht, die Paulus, door de wijze, waarop ze zich gedraagt, als een weldaad ervaart. Die het goede beloont en het kwade straft en de gemeente stil en rustig laat leven en aan de evangelieprediking geen verhindering in de weg legt. Als alle mensen hebben de christenen zich onder die macht te schikken. (Wordt vervólgd.)

over militarisme

Er waren en zijn staten, waar met iedere politieke wijziging alle posten in de regering vacant komen voor de winnende partijgangers. In Duitsland destijds, in Rusland nu, in Spanje, in veel Zuid- Amerikaanse staten jsan men alleen maar ambtenaar zijn, als men bekend staat als vurig aanhanger van het heersend régime, Voordeel van een dergelijk is dat de leiding verzekerd is van de nauwkeurige uitvoering harer orders. Maar dit systeem heeft grote nadelen: het is of leidt tot staatsabsolutisme, het helpt de karakterloze ja-broers op de beste posten, het ondermijnt de zelfstandigheid van oordeel, het maakt elke politieke strijd tot een brood-oorlog, het voert rechtlijnig tot corruptie. Het is de glorie van een waarlijk democratisch bewind, dat het zijn personeel kiest uit de meestbekwamen, ongeacht hun politieke overtuiging, mits het verzekerd is van een loyale uitvoering van • zijn bevelen. En als daar iemand is, die naar eer en geweten meent, dat de regering

een verkeerde koers vaart, welnu hij make zijn mening bij zijn superieuren bekend; als dat niet helpt en hij in geweten meent de richting der regering te moeten veroordelen, hij neme zijn ontslag. Eenmaal buiten dienstverband, staat het hem vrij, naar goed democratische het regeerbeleid der regering in woord en schrift te bestrijden en wellicht, dat hij er in slaagt zijn medeburgers te overtuigen; dan zal bij een volgende verkiezing het volk uitspraak doen, zijn opvattingen beamen en een regering aan ’t bewind brengen, die naar zijn ideeën handelt. Maar onduldbaar is het, dat een ambtenaar en nog wel een zeer hoge ambtenaar, en nog wel een generaai, belast met een der meest delicate taken, die ooit in onze geschiedenis aan een militair bevelhebber is opgelegd, onverhuld in een der felste oppositiebladen die op ’t moment het beleid der regering bestrijden, openlijk zijn misnoegen te kennen geeft over het gevoerde beleid, In Trouw (5 VIII 47) komt een interview