daarna in enkele andere Friese plaatsen werd opgevoerd. Het was een gebeurtenis voor hem en heel de Friese beweging, aan welke hij al jaren lang mee leiding heeft gegeven.

Nu ligt voor mij een door het „Krislik Frysk Selskip” in klein formaat uitgegeven boekje van 384 bladzijden: „ It boek fan ’e psalmen”.

Bij de bijbel in de eigen taal behoort de psalm in de eigen taal, zegt het voorwoord. God wil niet alleen tot de Friezen in het Fries spreken. Hij wil ook, dat deze Hem blij en dankbaar antwoord geven in het Friese lied. Daarom willen de Friezen een Fries psalmboek.

Reeds in 1934 publiceerde Schurer in zijn „lof fen alle tiden” een aantal psalm-berijmingen. Maar het was zijn ideaal, alle psalmen in het Fries te berijmen. Dit ideaal is nu werkelijkheid geworden. Het grote werk is volbracht. Fedde Schurer heeft zijn psalm-berijming voltooid en ik kan begrijpen, dat hij, wanneer hij het psalmboekje in zijn hand neemt en bekijkt, diep dankbaar is, dat hij dit heeft mogen doen, terwijl hij ervan overtuigd is, dat dit een dankbaarheid zonder veel zelfverheffing is.

Hij schreef mij echt Schurer —: „Ik begrijp nog niet, hoe het mogelijk is geweest. Ik nou ja, ik. Gek, dat God soms een van de meest twijfelachtige figuren uit zijn klas pikt en zegt: doe jij eens een boodschap voor me. En dat je dan tijdens die boodschap nog het lef hebt om allerlei lelijke streken uit te halen en dat het toch voor elkaar komt, nu, dat is waarachtig niet aan ons te danken!”

Het kwam voor elkaar. Terwijl in Holland de dichters en dominé’s artikelen en brochures over een nieuwe psalm-berijming schrijven, heeft Schurer met inzet van alles aan een nieuwe psalmberijming gewerkt. Van week tot week. Van jaar tot jaar. En voor allen, die de Friese beweging beschouwen als een anachronisme is zijn psalm-berijming niet alleen een overtuigend bewijs van de kracht en de rijkdom van de Friese taal, maar ook een niet minder overtuigend bewijs, hoe een

Fries dichter deze kracht en rijkdom in dienst van geloof en kerk kan stellen.

Fedde Schurer

Onze geringe kennis van het Fries maakt het ons onmogelijk, een verantwoorde beoordeling van Schurers psalm-berijming te geven. Dat is dan ook onze bedoeling niet. Wij willen slechts één ding doen: Schurer zelf en in hem de Friese beweging en de kerk van Friesland van heler harte geluk wensen met dit psalmboek. Het is een gelukwens meer dan waard. Het is immers een bovenmate belangrijke bijdrage tot de geestelijke opbouw van deze beweging en deze kerk beide: een waardevolle uiting van zuiver en gezond nationalisme en tegelijkertijd een kostbaar stuk gemeente-opbouw. Schurer beschikt over alle eigenschappen, die voor het tot stand brengen van dit levenswerk nodig waren.

Hij behoort tot de kerk krachtens geloofsovertuiging. Hij is een meester in technische vaardigheid en weet tegelijkertijd wat bezieling betekent, vooral als het gaat om het levende woord.

Hij is een echt volkskind. Hij is een uitmuntend lyrisch dicfiter. Van jongs af en van huis uit leeft hij in de wereld van de bijbel, terwijl het moder- ne leven door hem en hij door het moderne leven is heengegaan.

De sfeer van de oude psalm blijft bewaard en toch zijn de psalm-liederen van deze tijd. Schurer sluit zo nauw mogelijk aan bij de tekst. Maar alle cliché’s en stoplappen, die in de Hollandse berijming zo veelvuldig voorkomen, ontbreken. Ook alle holle rethoriek ontbreekt. Deze Friese psalmen zijn veei eenvoudiger, zuiverder en directer dan onze Hollandse psalmen. Schurer kracht ligt vooral in zijn beeldend vermogen. Altijd opnieuw wordt men door de plastiek en de muziek van deze psalmen verrast en verblijd.

Ter illustratie één voorbeeld: Het laatste vers van Psalm 119 begint in de Hollandse berijming aldus:

Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond

uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen.

Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ’t rond.

dat onbedacht zijn herder heeft verloren.

In de Friese berijming van Schurer luidt het:

Dat ta Jins lof myn siele libje mei, en iit Jins rjocht nou ta myn help forskine!

Ik ben sa frer al by de keppel wei; ’t fordwaelde skiep kin seis it paed net fine,

Zo zijn vele voorbeelden te geven, om er ons van te overtuigen, dat Schurers berijming het in diepte, innigheid, zuiverheid en plastiek ver van de Hollandse wint.

Van groot belang is tenslotte, dat het Aartsbisdom Utrecht aan deze uitgave zijn „nihil obstat” en „imprimatur” gegeven heeft. Zo is de verschijning van dit Friese psalmboek een gebeurtenis van oecumenische betekenis voor het Friese volk.

Wij besluiten onze aankondiging met de laatste woorden van Psalm 22 uit Schurers berijming:

Forhelje ’t kommend slacht fan God de Haar,

en ’t folk dat berne wurdt, hearr’ kear op kear

’t forhael fan syn gerjochtichheit en ear

en greate dieden! J. J. BUSKES Jr.

DE RADIO

Reeds enkele malen ben ik begonnen aan een artikel over deze beruchte kwestie. Berucht reeds voor de oorlog door de strijd om het zendtijdbesluit en de kwalijke geschiedenissen rondom de zakelijke opzet der radioverenigingen. Berucht in de oorlog wegens de collaboratie van het merendeel der verantwoordelijke radioleiders (Van der Deure van de N.C.R.V. is al opgeborgen, Vogt van de A.V.R.O. en Speet van de K.R.O. wachten op het Bijzonder Gerechtshof). Berucht na de oorlog, omdat het ook daar, ja, juist daar, is misgelopen met de vernieuwing. Telkens heb ik het geschrevene weer verscheurd. Want hebben onze lezers nog wel belangstelling vooff deze dingen? Het zit alles zo verward in elkaar en zo ergens is hier de machteloosheid zo groot. Maar nu de Radioraad aan de Regering advies heeft gegeven over een eventuele oplossing in definitieve zin (we leven immers dank zij ds fout van de regering-Schermerhorn thans nog steeds in een overgangsstadium), nu acht ik de tijd gekomen over deze kwestie toch nog enige opmerkingen te maken. Niet in de verwachting, dat het veel zal helpen. Mammon is sterk en maakt misbruik van beginselen en vrome woorden om zich definitief in het Nederlandse omroepbestel te vestigen. En de macht die het bederf zo duidelijk hier heeft opgeroepen, zal wel in handen blijven der radioleiders van voor en in de oorlog. En daarmede zal het Nederlandse Volk zich dan eens te meer belachelijk hebben gemaakt voor het buitenland en voor de latere generaties. Het voornaamste doel van mijn opmerkingen is echter om het alles nog eens te zeggen, opdat later, als het helemaal fout is, niemand in onze gelederen zal kunnen zeggen, dat hij het „niet geweten heeft”.

De Radioraad heeft in zijn advies opgemerkt, dat het aanbeveling zou verdienen één van onze beide zenders te laten fungeren voor nationaal programma. De andere zendtijd zou dan worden verdeeld over de bestaande (en op te richten?) omroepverenigingen. Deze zouden dan vanzelf gedwongen worden hun zendtijd aan te wenden voor principiële uitzendingen, terwijl de muziek-uitzendingen, de meeste hoorspelen, een deel der lezingen, de taalcursussen, de sportpraatjes een plaats zouden vinden in het Nationaal program. Daarmede zou het niet meer voorkomen, dat „Die Moldau” op Maandag door de N.C.R.V. wordt afgedraaid, op Woensdag door de V.A.R.A. en op Vrijdag door de K.R.O. (historisch) in één week een met behulp van de gramofoon en dezelfde opname. Daarmede zou het tevens uit zijn met het gebrek aan coördinatie en niet de N.C.R.V. een lunch-concert van een strijkje en de A.V.R.O. een lunch-concert door een ander strijkje, tegelijk uitzenden. En laat nu niet in Het Vrije Volk van 11 October 1947 de heer Lebon van de V.A.R.A. zeggen, dat er een zo goed mogelijke programmacoördinatie door de omroepverenigingen tot stand wordt gebracht, want dat is voor een enigszins intelligent luisteraar een te doorzichtige onwaarheid. Als men zijn radioblad eens hierop bestudeert op een willekeurige dag, zal men het met eigen ogen zien en eventueel met eigen oren horen. Plaatsgebrek is de enige oorzaak van het hier achterwege blijven van bewijzen. Zij die ze willen, kunnen ze zelf vinden of van mij krijgen.

De omroepheren hebben echter een op het eerste gezicht heilig argument voor een continuering van het vooroorlogse radio-