poogd wordt het geheimenis van de verhouding tussen God en Christus uit te drukken. Dat dit gebeurt, is niet de grote moeilijkheid, wél op welke wijze hier gebruik van gemaakt wordt.. En dat is nu juist het onderwerp van het grote gesprek èn van de intense aanbidding, die in de kerken moet plaats vinden. Zeker, het valt te betreuren, dat hier van „aanvaarden” gesproken wordt. Dat klinkt wel erg rationeel. Erg verstandelijk. En het is achteraf denkbaar dat een gelukkiger formule gevonden had kunnen worden. Maar dat alles neemt niet weg, dat met dit woord over de verhouding tussen God en Christus heengewezen wordt naar het wezenlijke, van waaruit alle christendom leeft zolang het ’t christelijk geloof méé wH dragen.

Ik zie de gevaren van het vastleggen van bepaalde „waarheden” levensgroot voor mij. Vooral, wanneer deze worden gebruikt door inquisitiegeesten. Het zal de vrijzinnige bijdrage zijn aan het oecumenisch werk naast zéér veel andere arbeid dat het hiervoor steeds waarschuwt.

Wanneer dan toch door velé vrijzinnigen de oecumenische beweging aanvaard wordt, dan is dat niet, nadat zij teruggevallen zijn op oude, veilige posities. Ds. De Wilde ont-

siert zijn meergenoemd voortreffelijk artikel door de aanvaarding van oud-christelijke dogma’s in één verband te brengen met de reactie, die allerwegen baanbreekt. Een zoals men ook dreigt terug te' vallen tot christelijke politiek, liberalisme en kolonie. Hij behoeft slechts op te merken hoe de dragers der reactie de Nederlandse voormalige protestants-christelijke ■rechterzijde weinig begrip hebben voor de strekking van de oecumenische beweging. Het zijn juist de grote figuren uit deze beweging, die met grote moed en met het aanvaarden van véél eenzaamheid in eigen kring de verstarring der fronten hebben doorbroken. Juist als wij dit in beweging .zien, moeten wij niet als waren wij „orthodox” bij de beoordeling van Genève en straks van Amsterdam de formule het grootste gewicht geven.

Neen, de vrijzinnigen, overal ter wereld in een minderheidspositie verkerend, overal voor de taak gesteld zich als wakend, corrigerend element binnen en soms aan de rand der christenheid te bewegen, zullen juist met.vreugde Amsterdam ’4B moeten begroeten. Want hier gaat werkelijk iets nieuws gebeuren. lets waarnaar zij krachtens hun wezen moeten smachten.

L. H. RUITENBERG

AUTORIJDEN

op Zondag

In de parlementaire debatten kunnen op het onverwachts, dikwijls bij onderwerpen, die louter technisch lijken, principiële kwesties naar voren springen. Dat was vorige week ook het geval bij de behandeling van de tijdelijke regeling van het personenvervoer met motorrijtuigen. Van de kant.van de christelijke partijen werd er bij de minister op aangedrongen, dat hij ter wille van de bevordering van de Zondagsrust het verbod om op Zondag te rijden zou handhaven, ook wanneer de noodzaak van beperking van het benzineverbruik niet meer zou gelden.

Minister Vos heeft hierop een tweeledig antwoord gegeven. In de eerste plaats wees hij er terecht op, dat de regering haar bevoegdheid te buiten zou gaan, wanneer zij uitsluitend met het oog op de Zondagsrust het rijden op Zondag zou blijven verbieden, omdat de wettelijke regeling waarop het verbod berust als enig motief daarvoor kent de besparing van het benzineverbruik.

In de tweede plaats liet hij duidelijk uitkomen, dat hij handhaving van het rij.verbod in het belang van de Zondagsrust een ongeoorloofde beperking achtte van de vrijheid van degenen, die er geen bezwaar tegen hebben op Zondag van hun auto gebruik te maken.

In het kader van de algemene beschou- de begroting had de regering in de Memorie van Antwoord verklaard, dat zij bij meer dan één gelegenheid te kennen had gegeven te streven naar een beleid in vooruitstrevende en christelijke zin. Het was daarom begrijpelijk, dat de heer Algera na dit antwoord van de minister zich, niet zonder gevoel voor humor, daarop beriep.

Ik «breng dit op zichzelf onbelangrijke voorval, dat in het geheel van dit debat niet eens het karakter van een incident had, naar voren, omdat het een aardige illustratie biedt van wat ik de vorige week schreef aan het adres van de Protestantse Unie.

Gesteld ik had op de plaats van minister .Vos gestaan, wat zou dan mijn houding zijn geweest? Wanneer ik de zaak zo stel, dan maak ik het mij zeker niet te gemakkelijk. Vooral wanneer ik tegelijkertijd afstand doe van het op zichzelf volkomen gerechtvaardigde beroep op het formele argument, dat de wettelijke grondslag van liet rijverbod niet toestaat dit te hanteren ter bevordering van de Zondagsrust.

Laat ik dan beginnen met te zeggen, dat ik niet laten kan protest aan te tekenen als men, wanneer het gaat om oe verwerkelijking van het gebod Gods in het politieke leven, dadelijk met de Zondag komt aandragen. Ik zou zo graag zien, dat men op ander terrein dezelfde ijver aan de dag legde om met de eisen van het Evangelie rekening te houden. Men verwerpt van de zijde van de christelijke partijen het socialisme, omdat men meent dat het'tot staatsalmacht leidt. Ik heb daartegen dit bezwaar, dat men eenvoudig negeert, dat het democratische socialisme elke vorm van staats'absolutisme uitdrukkelijk afwijst. Maar goed, dan kan men nog zeggen, dat het socialisme, alle goede bedoelingen ten spijt, onvermijdelijk», op staatssocialisme moet uitlopen. Maar waarom blijft men gemene zaak maken met het kapitalisme? Waarom schaart men zich niet aan de zijde van het verzet tegen deze maatschappelijke orde, die, niet beletten kan dat gerechtigheid en menselijkheid in het gedrang komen? Waar blijft bij de christelijke partijen de roep om een andere maatschappelijke structuur, die meer /beantwoordt aan de eisen van het Evangelie, welke diè structuur dan ook zij ? Heeft men er dan geen oog voor, dat de vrees voor Overheidsingrijpen er toe leidt, dat men zich neerlegt bij het bestaande en genoegen neemt met het bestrijden van de ernstigste uitwassen van de geldende orde? Voor de oorlog, in de tijd van de massale werkloosheid hebben wij de geestelijke en zedelijke ontreddering, die het gevolg daarvan was, in onze machteloosheid gelaten aanvaard.

maar wij zijn tegelijkertijd onverstoord in het geweer gebleven voor de Zondagsrust, alsof dit wel en het andere niet met de boodschap van de Bijbel te maken had en wij hebben niet eens in de gaten gehad, dat wij de verkondiging van het Evangelie daarmee schade deden! i

Toch heeft die Zondag iets met de Bijbelse boodschap te maken. De Zondag is een aparte, afgezonderde, een geheiligde dag. De Zondag herinnert ons aan de opstanding; hij is ook een teken van de heerlijkheid, die God zijn kinderen bereid heeft. Het is goed dat er rondom de Zondag, zoals wij die in onze samenleving kennen, ondanks de toenemende ontkerstening, iets van deze sfeer bewaard is gebleven. Het zou geestelijk en maatschappelijk een verarming zijn als de Zondag een gewone dag werdials elke andere.

Daarom is het de taak van de Overheid er aan mee te werken dat de Zondag zijn eigen karakter behoudt. Wanneer de Overheid bevordert, dat de arbeid één dag van de week onderbroken wordt, dan doet zij dat in het belang van de werkers en van de maatschappij. Maar dat persoonlijke en maatschappelijke effect zouden evengoed kunnen worden bereikt wanneer de rustdag over de zeven dagen van de week werd verdeeld, zoals het thans al gebeurt voor degenen, wier arbeid op Zondag niet gemist kan worden. Daarom grijpt de Overheid verder wanneer zij er op aan stuurt, dat de wekelijkse rustdag voor zovelen als mogelijk is op de Zondag valt. Daarnaast kan zij er ook aan medewerken om de Zondag als een afzonderlijke dag in stand te houden, wanneer zij de pogingen, om voor de Zondagsbesteding een verantwoorde, nieuwe stijl te vinden, steunt.

Maar ookrhier geldt weer dat de Overheid rekening moet houden met de volksovertuiging. Wanneer een toevallige meerderheid van haar macht gebruik maakt om een belangrijke minderheid een wijze van Zondagsbesteding op te leggen, welke deze niet begrijpen kan en daarom als ojigemotiveerde dwang gevoelt, handelt zij onverstandig, omdat dit een averechtse methode is om anderen van de betekenis van de Zondag te overtuigen. Zij handelt bovendien verkeerd, omdat zij haar macht misbruikt door deze aan te wenden op een wijze, die verder gaat dan principieel geoorloofd is.

Ik kan niet inzien» dat er voor autorijden geen plaats kan zijn in een Zondagsbesteding, die christelijk verantwoord is. Hetzelfde geldt voor sportbeoefening en voor het reizen op Zondag. Ik vind bovendien, dat men bij de beoordeling van deze dingen rekening moet houden met het feit, dat voor tallozen de Zondag de enige mogelijkheid voor ontspanning van deze aard is. Maar er zijn nu eenmaal mensen, die daar anders over denken. Van hen mag echter verlangd worden, dat zij, zolang zij er niet in geslaagd zijn de meerderheid van het goed recht van hun inzicht te overtuigen, in zaken als deze, die een geestelijke inslag hebben, af zullen laten van het gebruik van een toevallige machtspositie om hun opvatting door te zetten.

Als de christelijke partijen er zich in de Kamer toe hadden te verklaren, dat zij een Zondagsbesteding zonder autorijden als ideaal zien, zou men ook zonder het er mee eens te zijn, daar vrede mee kunnen hebben.

Wanneer zy echter een blijvende handhaving van het verbod van autorijden op Zondag vragen en dat niet louter doen met de bedoeling uit de situatie voor hun standje politieke munt te slaan, gaan zij over de schreef. Zij vragen dan iets, dat zij