DE WERKELIJKHEID IN DUITSLAND

In October heeft een delegatie van „Kerk en Vrede” (ds Hugenholtz, ds Hinlopen, J. J. Wentink en ondergetekende) een bezoek gebracht aan Keulen. Er zijn vruchtbare contacten opgevat met leden van de Internationale Versöhnungsbund, de Deutsche Friedensgesellschaft, met democratische socialisten, predikanten, leraren en jongeren.

Wie de foto’s uit Hans Nesna’s boek „Zo leeft Duitsland. Op de puinhopen van het Derde Rijk” op zich heeft laten inwerken, kan zich enigszins een voorsteliing maken van de uitgestrekte ruïne, die nu „Duitsland” heet. En wie de 144 foto’s heeft gezien van het voortreffelijke boekje van Victor Goliancz „In darkest Germany. The record of a visit”, weet iets van de ontzaglijke ellende, die nu in Duitsland wordt geleden.

Eh toch wat wordt het alles anders, als je zélf tussen de ruïnes hebt gelopen, als je zelf met de mensen hebt gesproken! We kunnen op drie manieren deel hebben aan de ellende in deze wereld. We kunnen zelf het lijden meemaken. We kunnen het, ais niet direct deelgenoot, mee aanzien. We kunnen er, door boeken en foto’s, kennis van nemen. '

Wanneer ik denk aan mijn ervaringen in concentratiekamp, dan ben ik geneigd te zeggen: de tweede vorm van deeihebben aan de ellende is de moeilijkste. Je staat er buiten. En juist wanneer het lijden angstwekkend grote vormen heeft .aangenomen, zodat er geen helpen aan is, dan is dit gevoel van machteloosheid moordend.

De derde manier berichten en foto’s is in wezen toch nog te abstract om een mens tot werkelijke wanhoop te brengen. En tenslotte: wie het lijden zelf meemaakt, kan zich, zolang het mogelijk is, daartegen verzetten. Gaat het niet meer —■ welnu, dan gaat het niet meer. Daar heb je dan al lang genoeg mee gerekend. *

Ik vond het, toen ik later in het kamp een gemakkelijker commando gekregen had, erger, mensen in een zwaar commando te zien afbeulen, dan toen ik zelf in die ellende deelde.

Zo leven de kinderen in het Duitsland van itu

Zo was het ook met het bezoek aan Keulen. Het zien van het lijden, het zien van het onrecht, het zien van de ónmogelijk-, heid vari enig reddend perspectief en je kunt er niets tegen doen— dat is inderdaad wel één van de allerergste dingen.

De feiten

Het begon al dadelijk over de grens. München-Gladbach helemaal kapot. „Toch komt er nog rook uit die schoorsteen”, merkte één onzer met verbazing op. Inderdaad: zo leeft men hier midden in de ruïnes brandt een kachel in een op primitieve wijze bewoonbaar gemaakte ruimte.

Keulen telde voor 1939 rond 750.000 bewoners. Toen de geallieerden in ’45 Keu-

len binnentrokken, waren er nog ongeveer 40.000 mensen over. Nu zijn ze bij honderdduizenden teruggekeerd: er zijn weer ongeveer 510.000 mensen in Keulen. Maar... ze leven in een voor 70 pet. verwoeste stad. De Dom is zo goed als ongeschonden. Je schaamt je, als je er bij staat. Dit kan de mens dus óók: in geïnspireerd samen werken een kerk bouwen vol gratie en eerbiedigheid. Maar dat andere kan de mens óók: in kortzichtige dwaasheid, in wanhopige beslistheid è,lles kapot smijten. Is hier tragiek? Is hier schuld? Ik weet het niet meer. Kuri eleison!

Temidden van de ruïnes leven de kinderen. Daar staan ze en ze hebben een steen in hun hand. Waar zul je ook anders mee spelen?

We hebben de mensen in kelderwoningen opgezocht. In kleine ruimte, waarin niets anders stond dan een houten krib, een oude tafel en een klein kacheltje, woonde een weduwe van ongeveer 40, 45 jaar met drie kinderen. De enige voorraad, die ze bezat, bestond uit een schotel ongeschilde aardappelen. Voor het enige „venster” stond een schrale geranium. Als ik tekenen kon, tekende ik die geranium, die dadr stond.

Even verder: een kapotgeschoten gevangenis. Maar de onderste verdieping is nog wel bewoonbaar. In elke cel, aan weerszijden van de gang, woont een gezin. Ik sprak met een vrouw, die met vijf kinderen in zo’n cel woont. En je vraagt je af: wat willen we nu toch eigenlijk met het Duitse volk?

Er is letterlijk aan alles gebrek. Er zijn schoenen. En ze komen ook niet. Wie schoenen wil hebben moet ze zwart kopen. Dat is heel gewoon. De Engelsen rekenen zo zeer met het bestaan en functionneren van de zwarte markt, dat ze er niets tegen doen. Wie in de Engelse zone over de andere spreek ik niet: daar ben ik niet geweest niets „zwart” koopt, komt om van honger en gebrek.

Maar de schoenen zijn krankzinnig duur. Ik denk aan die jonge electriciën, een aardige, onbedorven jongen, die 500 Mark voor een paar schoenen had betaé&d. Hij heeft mij beloofd, de sigaret, die ik hem gaf, niet zwart te zullen verkopen voor zes Mark maar ik kan het hem niet kwalijk nemen, als hij z’n woord niet hield. Wie in de „zwarte” cirkel, zit komt er niet meer uit.

In Keulen heeft men al in maanden geen groente gekregen. De aardappelen zijn schaars. Melk is er weinig. En zo kan ik wel doorgaan. •

Ik was gelogeerd bij een vanouds welge-

stelde farnilie in Keulen. Men had daar het ontbijt af geschaft, ’s Middags en ’s avonds at men wat „soep” en wat brood af en toe wat aardappelen.

De grootste ellende laat zich niet op de straat zien. Die blijft verborgen. Daarom kost het ons eerst grote moeite om op de hoogte te geraken van de werkelijke situatie.

Men zij reëel.

Meen niet, dat ik dit alles schrijf om een bepaald soort sentimenteel medelijden bij u op te wekken. Dat is mij niet alleen te goedkoop —• het is mij ook te onvruchtbaar. Daar schieten we niets mee op.

Meen ook niet, pat ik ook maar in één enkel opzicht de schuld van de Duitse nationaal-socialisten vdl trachten te verkleinen. Ik kom daar nog op terug. Ik heb er uitvoerig met allerlei Duitsers over gesproken.

Ik schrijf dit alles, omdat het hoog tijd wordt, dat het Nederlandse volk toch ook eens reëel weet, met nuchtere feiten en cijfers, hoe het er voor staat in Duitsland. En dan moet de vraag worden gesteld: nemen we het mee voor ónze rekening, dat het gaat, zoals het gaat?

Kr. STRIJD.

Arbeidsvreugde

Ze hebben mijn stukje opgenomen, U weet wel, dat weekblad en ze hebben er een paar letters onder gezet, die ik zelf niet thuis kan brengen. In elk geval is het niet „Tilly” geworden en ik hoef dus gelukkig niet over modesnufjes te schrijven. Waarover wel, dat hebben ze me niet gezegd en ik zal dus maar op dezelfde voet voortgaan. ’t Is alleen een beetje moeilijk mijn gedachten te concentreren, w,ant ze maken op straat een heidens kabaal. U moet weten, dat ik in een stad woon, waar ze niet gelukkig zijn, als ze geen straten kunnen opbreken en nu zijn ze al .weken bezig met de onze. ’t Is werkelijk spannend. Elke dag doen we

weer een andere soort bergtocht om op begaanbare wegen te komen. „Nou Mevrouw, het leed is nou temet geleden”, stelde één van de stratenmakers me gerust, terwijl hij z'n rijtje af tikte, vlak voor m’n hek en ik' geduldig op straat stond te wachten tot ik m’n fiets weer de afgrond in kon tillen. Ik betuigde mijn vreugde over dit feit, waarop de man mij op sympathieke wijze toeknikte: „Ja, ja,” zei hij, terwijl hij een ' kuiltje in het zand pikte voor de volgende rij, „en oVer een jaar komen wij weer terug. Dan gaat ie weer een halve meter de hoogte in.”

Ik vond hem ineens minder sympathiek,