Schipper naast God

Jan de Hartog is een geboren en meesterlijk verteller. Hij geniet bij het publiek een grote populariteit. Hij begon niet detectiveverhalen onder het kwajongensachtige pseudoniem F 1 R. Eckmar (verrek maar). Daarna kwam een bundel verhalen „Oompje Owadi” en toen kwam het grote succes „Hollands Glorie” met eén oplaag van meer dan 200.000 exemplaren. Na „Hollands Glorie” publiceerde Jan de Hartog nog het eerste deel van „Gods Geuzen” en nu wordt door het Nederlands Toneel onder leiding van Cor van der Lugt Melsert zijn „Schipper naast God"” gespeeld. De première ging in Londen in 1945. De pers was enthousiast. Binnen een jaar werd het stuk in zeventien landen gespeeld. „The Arts Council of Great Britain”, de Engelse regeringsinstantie, die de toneelsubsidies regelt, neemt sindsdien al de toekomstige premièrès van Jan de Hartog in Engeland voor zijn rekening, een eer, die behalve Sophocles en Ibsen, nog geen enkele buitenlander te beurt viel. Het is niet gek: Sophocles, Ibsen, Jan de Hartog.

Ook in ons land zijn de .toneelrecensenten enthousiast; „Amsterdammers, die dit toneelseizoen de bela'ngrijke opVoeringen niet wilt missen, gaat allereerst dit stuk • zien”.

Het gegeven is eenvoudig. Het schip „De Hoop voor allen” heeft een aantal Joodse emigranten aan boord. Nergens worden zij toegelaten. De kapitein brengt tenslotte zijn schip onder de ogen van de Amerikaanse slagvloot tot zinken. De Joden moeten dan wel aan wal worden gebracht en de Amerikaanse publieke opinie zal er 'voor zorgen, dat zij niet naar Duitsland terug gaan.

Eerlijk gezegd, ik begrijp al het enthousiasme niet. „Schipper is volkomen langs mij heen gegaan. Geloof en Godscfienst spelen'in dit stuk een belangrijke rol, maar ze zijn van dien aard, dat ik er, zowel in hun positieve als negatieve betekenis, een groot vraagteken achter zet.

Eric van der Steen zegt in „Het Parool”, dat hij niet helemaal in de bekeerde kapitein kan geloven. Ik kan helemaal niet in hem geloven. Ik vind hem een temerige en prekerige vrome zeur en als dominé ben je aan heel wat gewend. Het is echter mijn voornemen niet, om dit toneelstuk te recenseren. Mijn bedoeling is uitsluitend te protesteren tegen de wijze, waarop Jan de Hartog met de godsdienst omspringt. '

In „Gods Geuzen” is het al een dubieuze geschiedenis. In dit boek speelt het Leger des Heils een rol. Maar het Leger zelf heeft er niet van terug. „Niets, maar dan ook 'totaal niets van het in dit boek beschreven leven van „Leger des Heils”-officieren in Indopesië komt de waarheid nabij; ’t zijn onwaardige fantasieën, weergegeven in onwaardige bewoordingen en in stijlloze vormen; het boek is geworden tot een smaad voor mensen, .wier leven één gewillige offerande is ten opzichte van hen, die in nood naar ziel óf lichaam, of naar beide, verkeren”, schreef „De Strijdkreet”. En in „De ' geen kerkbode schreef A. de Froe: „Leger

en boek zijn mij voldoende bekend om zonder voor het Leger op te komen. Het Leger des Heils staat $e hoog om op deze wijze daarin betrokken te worden”.

„Schipper naast God” maakt het niet beter. Wanneer de kapitein besloten heeft, deemigranten niet paar Duitsland terug te brengen, proberen verschillendfen hem van dit voornemen terug te brengen, o.a. een Nederlandse dominé, die nota bene spreekt op gezag van de Synode der Hervormde Kerk.

Van deze dominé was jets te maken geweest, maar hij is een onaanvaardbare en niet verantwoorde figuur geworden, een volkomen caricatuur. Er zijn zonderlinge en rare dóminé’s. Maar deze dominé is uitsluitend het wanstaltig product van het ressentiment van Jan de Hartog. Hij weet zelf heel goed, dat dit het geval is.

Wij hebben er niets tegen, dat op het toneel critiek op de kerk wordt geleverd. Dat is, ook wel gebeurd. Zulke critiek kan, zelfs wanneer zij eenzijdig is, heilzaam zijn. Maar Jan de Hartog levert critiek, die kant nóch wal raakt. Deze figuur is van begin tot einde een leugen. Dat een dominé in opdracht van de Synode jier Hervormde Kerk aan een kapitein gelast. Joden naar Duitsland terug te brengen, met de dreiging er bij, dat, als hij weigert, er tucht op hem zal worden uitgeoefend, omdat hij tegen God zondigt, is zo’n belachelijke nonsens, dat je er om zou lachen als je er niet om moest huilen, dat deze dominé de Kerk representeert voor het publiek, dat voor het grootste gedeelte van de Kerk niet het minste benul heeft.

Drie meisjes van om en de bij twintig, die naast mij zaten, hadden een pnbedaarlijk plezier. Het was waarschijnlijk de eerste keer in hun leven, dat zij een dominé zagen. In zeventien landen hebben de mensen naar deze caricatuur van Kerk en dominé moeten kijken.

Zie, dit neem ik Jan de Hartog kwalijk. Hij weet beter.

Dé Kerk is in allerlei opzicht tekort geschoten en dat doet zij nog. Maar de Synode der Hervormde Kerk heeft voor de Joden gedaan wat zij kon. Ik vind het stuk van Jan de Hartog in dit opzicht ver beneden peil.

Onwaardig, erger: bepaald weerzinwekkend vind ik het beeid, dat hij in dit stuk van de zending geeft. De vader van de kapitein, zelf ook kapitein, heeft een handeltje gehad met twee zendelingen, die heidenen bekeren en hun-wijsmaken, dat zij van elke

twee kokosnoten er één voor Jezus moeten af staan. Het handeltje bestaat hierin, dat de kapitein de voor Jezus bestemde kokosnoten komt halen. Een voordelig zaakje. De kapitein laat een kruisvlag hijsen en één van“èijn scheepslui, als Sinterklaas verkleed, voor Jezus spelen: hij staat voor op het schip en zingt, als het de kust nadert, waar de bekeerde heidenen met hun kokosnoten staan te wachten: Dat ’s Heren zegen op u daal!

Ook op de zending kan men critiek hebben, al moet nien die niet te gauw hebben. Alleen een renegaat, die stikt in ressentiment, is echter in staat, zo’n nonsensverhaal uit te denken. En weer zaten mijn drie buurmeisjes, en niet alleen zij, te grinneken van plezier, toen Jezus zijn kokosnoten kwam halen.

Hoe het mogelijk is, dat deze waanzin in zeventien landen gespeeld wordt en Cor van der Lugt Melsert zich er toe leent, de zending op deze grove, onsmakelijke en stuitende wijze te bezoedelen, is mij een raadsel.

En al weer: ik neem dit Jan de Hartog kwalijk.

Het heeft mij verbaasd en teleurgesteld, dat geen enkele toneelrecensent tegen deze kwakzalverij geprotesteerd heeft.

De caricatuur, die in „Schipper naast God” van Kerk en zending gegeven wordt, maakt dit stuk voor mijn besef, tot een walgelijk stuk. En was de enige, die in dit stuk de ware gelovige speelt, nu nog aanvaardbaar, dan zou ik misschien bereid zijn, veel te vergeven. Maar die éne is een temerige en prekerige oude zeur, die op de meest onwaarschijnlijke wijze met zijn bijbel omspringt. *

Een bekend journalist, een niet-kerkelijk man, zei tegen mij: „als de kapitein gezegd had: jk verdom het, om die Joden naar Duitsland terug te brengen, zou ik in zijn vroomheid geloven, maar nu hij al maar bidt en zijn bijbel openslaat, vind ik hem onuitstaanbaar”.

In „De zaak A.D.”, waarover ik kort geleden schreef, wordt nogal eens gevloekt en geloof, gebed en Kerk spelen er geen rol in. Maar dit stuk bevat meer bijbelse waarheid dan het stuk van Jan de Hartog, dat druipt van godsdienst.

Ik vind „Schipper naast God” een slecht stuk. Weten toneelspelers en toneelrecensenten dan niets van Kerk en zending af? Of menen zij, dat tegenover Kerk en zending alles geoorloofd is?

Het erge is, dat Jan de Hartog er alles van af weet. J. J. BUSKES’ Jr

GRENZEN OF HORIZONTEN?

Het lijkt mij persoonlijk uitgesloten, dat er mensen worden gevonden die in hun leven zich nooit gesteld hebben bevonden tegen- raadselen.

Zelfs kan daardoor ieder die wil, de meest adembenemende geestesavonturen ondergaan, in vaak zonderlinge uithoekjes van ons bestaan. Zo geloof ik, dat men niet direct bezield hoeft te zijn door een onverzadigbare onderzoekersdrang om zich eens gerealiseerd te hebben, dat de grenzen, die de mens hier op aarde ontmoet, zeer willekeurig zijn en van nature niet bestaan. Kortgeleden ontmoette ik in een kleine kring een handelsreiziger, die gedurende zijn concentratiekamp tijd zich met zijn lotgenoten onledig hield door over verschillen na te denken, die er moesten zijn tus-

sen veel op elkaar lijkende woorden, zoals b.v. glad en glibberig.

De kring, waarin hij dit vertelde, begon zich direct hiervoor hevig te interesseren en al spoedig was men bezig met begrippen tè definiëren (= af te grenzen).

Waar houdt het ene begrip op en begint het andere?

Er komt nog iets anders bij: niet iedereen gebruikt ’t zelfde -woord met dezelfde inhoud.

Maar laten we hier onze gedachten enkele ogenblikken bezighouden met biologische begrippen, die zijden van het menselijk denken raken.

Ailereerst:

Is er een grens tussen mens en dier?. O, natuurlijk, verschillen in de tegenwoordige