tijd zijn op te noemen. Maar vroeger, in de praehistorie? Aapmens of mensaap? Neen, dat is geen muggenzifterij. leder gewetensvol onderzoeker zal zich bij sommige skeletvondsten voor deze problemen gesteld zien.

leder, die dieren een naam wil geven, ziet zich geplaatst voor het soortsprobleem. "Waar houdt de ene soort van vogel, met z’n rassen en variaties op om over te gaan in een tweede, of is dit dan een iets afwijkend ras van de eerste soort? Maar dan een ander probleem: "Wanneer moeten we van plant, wanneer van dier spreken? Goed, de plant is groen, het dier beweegt, heeft zintuigen en zo nog meer. Maar zwammen zijn niet groen! En dan de bacteriën? En kent u die eigenaardige slijmzwammen, die in vochtige bossen als grillig gevormde witte' gele of rode wat slijmerige massa’s zijn vinden? Ze bewegen zich, eten andere kleine wezens op; en sommige dierkundigen annexeren ze alvast maar. En dan: de groene waterbloei! Op zomerse dagen kan het grachtwater zo vermiljoengroen zijn als had een reuzen-

schilder er grote stromen verf in uitgestort. Dit wordt veroorzaakt door een klein microscopisch wezentje, met typisch plantengroen, maar met een rood „oogje” en een kwispelend staartje, waar ’t zich meevoortbeweegt.

Chimpansee (Afrika).

Pithecanthsopus (Java).

Sinanthiopus (China).

Hier faalt uw intuïtie, onze de-finiëring houdt geen stand.

Voort gaan we: wanneer leeft iets, wanneer is iets dode stof? "Wat leeft haalt adem, vermenigvuldigt zich, kan vreemde stof „assimileren” en tot eigen stof omzetten. En toch ... reeds Pasteur kon voor de smetstof van de pokken en hondsdolheid géén bacterie vinden. Noch met de microscoop, noch met de fijnste porceleinen filters. En vanzelfsprekend, zou ’t leven ophouden bij de grenzen, die aan onze techniek zijn gesteld?

Intussen: men kent de electronen-microscoop. Die vergroot 40.000 X- Philips fabriceert ze en in Delft werkt men er mee. Over dit instrument wellicht een volgende keer. En dus: men heeft die smetstoffen (virussen) nu „gezien”. D.w.z. gefotografeerd als"“ kleine bolletjes, dïfe de orde van grootte

van... de grootste ons bekende moleculen bereiken, n.l. de eiwitmoleculen. Uit eiwitten bestaat hoofdzakelijk de levendragende stof, het protoplasma. En eiwitten, die dode stoffen, men ziet de mogelijkheid ze synthetisch te maken ... !

Maar die virussen! Men heeft ze uit zieke planten (tabak!) geperst en ze laten... uitkristalliseren! En toch, ze groeien en vermenigvuldigen zich, wellicht zelfs halen ze apart in ’t zieke weefsel adem!

Levende kristallen of zéér kleine parasietjes? Zoals Prof. Kluyver >iit Delft zeide: |s levens nevels. Dit is niet slechts woordspel.

Hier faalt ten enenmale de menselijke begrenzing, zelfs bij intuïtie. Maar overigens, .heeft het wel zin hiernaar te zoeken? Is er een afgrenzing van de ene en de volgende kleur in de regenboog? Is er een scherpe grens tussen zichtbaar en onzichtbaar (ultraviolet!) licht? Is er... een grens tussen materie en niet-materie?

Zijn .niet de natuurkundige (b.v. magnetische) krachten, hoe materieel ze zijn, volledig onvoorstelbaar, tenzij zij binnen de grens van ons waarnemingsvermogen enige uitwerking hebben? "Wat is nu kracht?

"Wie zal hier zeggen of we met grenzen of met horizonten te doen hebben? "Wie geeft hier de scheiding aan, die men iri de toekomst nog zal zoeken? Naar mijn mening zal op deze principiële punten nooit enige zekere grens worden gevonden. Het is mijn geloof, dat het scheiding m'aken tussen zijn en niet-zijn, tussen chaos-kosmos, geestmaterie, volledig Gods werk is. Deze scheiding (= crisis = oordeel) heeft God in Zijn hand. De mens, en zeker de huidige- Paradijs, kan als Adam slechts namen geven, en dan nog maar zeer terloops en vaag. -nr \/r^TT A. W. MOLL.

cJoveituln en mensenwezeid

„Toovertuin” is een heel goede benaming voor deze bundel „Romancen, Sproken en Arabesken” van Hendrik de Vries.*) Men kan uitgebreid wandelen langs en tussen de niet minder dan 135 gedichten, er is een grote en buitengewoon boeiende rijkdom van poëtische bloemen, alle op hun wijze schoon, alle verschillend, en alle met in hun wezen iets ondefinieerbaars, waardoor de wandelaar zich toch nooit rustig en gelukkig kan voelen bij het beschouwen van hun schoonheid.

Bewonderaars betogen vol ijver, welk een aparte figuur, welk een uitzonderlijk talent die in ruimere kring eigenlijk weinig bekende Hendrik de Vries is. Zij hebben gelijk: er valt in ons land geen dichter te noemen met wie zich de kWfeker van deze Tovertuin laat vergelijken, en al heeft hij zeker buitenlandse invloedep verwerkt (Spaanse, maar ook Duitse uit de tijd van de Romantiek), ik neem graag aan dat zijns gelijke zich ook in het buitenland niet laat aanwijzen. Ik vraag mij alleen af, of dit feit geheel in zijn voordeel moet worden uitgelegd. Het is waar, deze tover- ' tuin is essentieel verschillend van anderer natuurlijke tuinen, maar is hij daarom meer waardevol?

De wonderen van de zwarte kunst hebben

') Hendrik de Vries, Toovertuin. Stols, Den Haag 1946. /5.90.

van ouds tot kenmerk gehad, dat men er zich niet op verlaten kan: men knipt met de ogen 'en vindt het goud veranderd in slijk, het paleis in een armzalige plaggenhut, de betoverend schone vrouw in een padde, en de exotische lusthof in een hoopje zwarte as. En dit niet het is van belang daarop' te wijzen omdat een wréed noodlot ze getroffen heeft; maar jomdat ze niet écht waren, omdat ze eigenlijk volgens recht en rede niet hoorden te bestaan. Het gaat ermee als met die Bijbelse wonderboom, waar Jona zo verrukt van was: het lijkt mooi, maar het heeft geen bestand.

Zo kan ik mij tegenover deze Toovertuin van Hendrik de Vries niet aan dé gedachte onttrekken, dat hij elk ogenblik vlam kan vatten, en in één slag tot een hoopje zwarte as verteren. De vraag is alleen: waarom?

De poëzie van Hendrik de "Vries is verwant aan oude volkskunst; zij is rijk aan motieven uit de folklore, zij heeft bijv. gelijkenis met .de sprookjes van Grimm (ten enen male niet met die van Ander.sen, die geen volks-, maar kunstsprookjes zijn). Het is echter geen voortborduren op oude motieven, geen navolgen van oude voorbeelden, de dichter heeft dit alles alleen beschouwd als materiaal, dat hij met een souvereine vrijheid kon gebruiken. "Wat

deed Goethe anders in zijn Erlkönig-ballade, of Heine in zijn Lorelei? Ja zelfs, Wat deed Goethe anders in zijn Faust? En toch is er m.i. een wezenlijk verschil tussen deze 19e-eeuwse vrij e-kunstenaarsbewerkingen en het werk van Hendrik de 'Vries. Hij is geenszins een late Romanticus, en dok wanneer hij Erlkönig-achtige gegevens verwerkt, sluit zijn werk zich niet bij Erlkönig aan. Dit is geen kwestie van kwaliteit; ook niet van litteraire stijl, maar van mentaliteit.

Ik kies als voorbeeld een fraai vers, dat geheel in de sfeer ligt van het oude' volkssprookje.

Toen ’t meisje vroeg: „Komt mijn liefste {weer?”

Zei de tooverheks (en ze lachte valsch):

Ik dacht wel: jij merkt niet hoe vaak hij {komt.

Ik heb hem verand'erd in een beer

.Die ’s nachts aan de buitendeur snuffelt {en gromt.”

De heks lag in slaap; ’t meisje hoorde {t’ geluid.

Kroop achter haar weg, de bedstee uit. In ’t pikdonker schoof ze de grendel opzij

En viel de heer om de hals: „Jij blijft altijd van mij, en ik blijf jouw {bruid.”