DE ZAAK HENRI BIERMAN

Ik ga u van een rechtzitting vertellen. Als reporter, zonder commentaar. Want de molen van het Hecht staat nog niet stil. Het Recht is onafhankelijk, geen konirig, geen dominee, ja zelfs geen journalist kan een spaak in het rad steken. Wij mogen, terwijl de procedure hangende is, alleen maar toezien. Laten wij dan ook schérp toezien.

Henri Bierman is nu 21 jaar. Zijn vader diamantbewerker. Jood. Hij ontkwam slechts aan Auswitz, doordat hij gemengd gehuwd is. Gemakkelijke jeugdjaren heeft Henri niet gehad. Maar hij heeft zich er doorgeslagen. Hij kwam óp de kweekschool, behaalde zijn acte en is nu klaar. Lezen deed hij als kind al veel, zijn verstand is goed, zijn aard blijkbaar wat eenzelvig en pijnlijk nauwkeurig in zedelijk opzicht.

Hy wordt opgeroepen voor de militaire dienst. Hij doet een beroep op de dienstweigeringswet. Hij kan voor zijn geweten geen deel hebben aan het militaire apparaat. De commissie verhoort hem. Hij verklaart niet naar de kerk te gaan. Geen godsdienstige, gewetensbezwaren öus. Hij erkent wèl de noodzaak van gezag, maar hij wil geen geweld. Het doden van een mens komt een ander mens niet toe. Zelf is hij ook vegetariër. Wanneer men beter wist wat lijdelijk verzet was, zou geweld overbodig zijn.

De commissie beraadt zich. Zij adviseert de minister zijn bezwaar riiet te erkennen. Henri Bierman moet dus opkomen. Hij kómt in Sept. ’47 naar zijn garnizoensplaats, wordt in arrest gesteld en moet 5 Dec. daarop voor de krijgsraad te Leeuwarden verschijnen. Krijgsraad te velde-Noord heet dat officieel.

Een luitenant-kolonel zit de krijgsraad voor. Een majoor en een kapitein flankeren hem. Een eerste-luitenant schrijft. Henri Bierman verklaart opnieuw, dat hij de wet erkent, maar dat zijn geweten grenzen stelt. Hij wil geen geweld gebruiken, ook niet in zijn persoonlijk leven.

Dit bevreemdt de president. Hij is toch onderwijzer? Ja, drie maanden heeft hij voor de klas gestaan, en van zijn leraren zijn rapporten binnengekomen, waarin o.a. door een van hen verklaard wordt, dat hij Bierman „als een zeer idealistisch jongmens heeft leren kennen, die opviel niet alleen door ijver en plichtsbétrachting, maar vooral ook door zijn in hoge mate ontwikkeld sociaal gevoel en liefde voor het kind, waardoor hij bijzonder geschikt is voor het ambt van onderwijzer”. Bierman had geen last van gebrek aan orde in zijn klas. De president vraagt, of hij veel strafte „Ik strM nooit”. De president: „Maar als een jongen nu lastig is?”

Bierman: „Dan ga ik met hem praten en geef hem extra-work”. De president: „En als dat niet Bierman: „Dan laat ik hem nablijven, bespreek de dingen met hem, en dan zoeken wij samen naar de oorzaak”.

De president: „Maar als dat niet helpt?” Bierman: „Dan ga ik naar de ouders, en daarna met het Hoofd praten.” De president: „En als het Hoofd je dan opdraagt de jongen een draal om zijn oren te geven, wat doe je dan?”

Bierman: „Neen, ik strèf niet”. De president: „Dan kan het wel eens zijn, dat jij voor onderwijzer niet deugt”.

Het verhoor rolt verder. Een stuk van een zenuwarts komt ter tafel, die zegt: hij moet afgekeurd worden. Een veldprediker had met Bierman gesproken en kwam tot de conclusie, dat de bezwaren van Bierman draaiden om zijn eigen gevoelens. De diStrictspsychiater rapporteerde, dat hij. Bierman, de pest voor de troep zou zijn. De Auditeur-Militair houdt dan zijn requisitoir. Hij ziet in Bierman iemand, wie het aan „common sense” schort. Hij moet maar naar de jeugdgevangenis in Zutphen. Datzijn onderwijzerscarrière in gedrang komt, is niet zo erg: een zo onevenwichtig persoon is geen voordeel voor de klas. Daarom eis: drie jaar gevangenisstraf.

Mr J. H. V. Wijk verdedigt hem. Hij wijst op de feilbaarheid der gewetens-onderzoekcommissie. Hij toont aan, dat er verband bestaat tussen zijn weerloosheid en zijn optreden voor de klas. Zijn gevoel van solidariteit met de kinderen voorkomt wanorde, voorkomt noodzaak van .straffen. Daardoor is hij gelijk zijn leraren unaniem verklaren een geboren onderwijzer. Hier zegt mr v. Wijk hebben wij te maken met een jongen, die van zijn prille jeugd afkerig is geweest van vechten, luidruchtigheid, geweld. Dit kan wel psychische oorzaken hebben en mede een gevolg zijn van innerlijke onzekerheid. Hoe begrijpelijk bij__ een jongen van 21 jaart Hij, half-Jood' heeft in grote angsten geleefd, maar de angst heeft niet het laatste woord behouden. Er is een omzetting gekomen, waarbij hij in de geestelijke weerbaarheid een toevlucht heeft genomen. Er had een deserteur, een vluchteling poor de werkelijkheid uit hem kunnen

groeien. Hij is dienstweigeraar geworden. Hij gaat welbewust zijn weg, hij heeft de wending naaf het beginsel doorgemaakt. Hij is tot een zedelijke beslissing gekomen. Het werd gewetenszaak.

Daarna wordt de moeder gehoord. Neen, zij heeft van haar zoon nooit veel last gehad. Las en tekende veel. Hij kwam in de N.J.N.-jeugdbond voor natuurstudie. De president: „U heeft hem verwend!” Moeder Bierman: „Er viel niet'te straffen, ons gezin is goed”.

De presiden: „U heeft hem verwend!” Moeder Bierman. „Er viel niet veel te verwennen. Mijn man is diamantbewerker. Hij was veel werkloos. Wij moesten rondkomen van een heel laag inkomen. Hans vroeg wel eens of hij een weekeinde mocht trekken. Daar had ik niets op tegen”. De president: „Nou, u heeft hem verwend”. Moeder Bierman: „Ja, maar er viel niet veel op hem aan te merken. Hij was een oppassende jongen”.

De president: „U heeft hem alles maar toegegeven”. Moeder Bierman: „Maar hij niet veel. En er was ook niet veel te geven”. Daarmee is het onderzoek gesloten. De diStrictspsychiater heeft daarna nog een rapport uitgebracht, waarin o.a'. geschreven wordt, dat Bierman uit egoïstische motieven wordt geleid, want de militaire dienst was een handicap voor zijn toekomst alsof dienstweigering niet. vèèl meer een handicap zóu zijn.

Het vonnis, uitgesproken op 16 Jan. 1948, luidt: drie jaar gevangenisstraf met aftrek, ontzetting uit het recht om te dienen; ontzetting uit het recht tot het bekleden van het ambt van onderwijzer, leraar of hoogleraar bij het openbaar of bijzonder onderwijs voor de duur van acht jaar.

De veroordeelde is in hoger beroep gegaan. De molen van het Recht maalt verder. Wij wachten af, of er Recht zal geschieden. L. H. RUITENBERG

KERK EN wereld

NAAR HET LEVEN

Opgedragen aan de leiding der Ned. Herv. Kerk, en in het bijzonder aan de verdedigers der Christelijke politieke partijen.

Duidelijker dan de scherpste theologische verhandeling, feller ook dan de bewogen aanklacht van een of ander groot redenaar, spreekt soms het wat stuntelig maar eerlijk verhaal van een gewoon mens. Onderstaande brief is zulk een verhaal.... Vvfaarin men gemakkelijk allerlei kortsluitingen zou kunnen aan wij zen, en dat toch een document is van hoe het in het gewone leven toegaat. Ik zou de mensen in de leiding van de kerk willen bezweren: neem dit ernstig, debatteer er niet tegen, verdedig u niet, zelfs niet wanneer ge gelijk zoudt hebben. Want hier liggen de oorzaken duidelijk bloot, waardoor de kerk voortgaat haar vat op de levenskrachtige, eerlijk zoekende figuren te verliezen .... Ziehier dan de brief van iemand, die mij om raad vroeg:

„Ik worstel sinds jaren met het probleem „belijdenis” van mijzelf en mijn vrouw. Alvorens hierover uw antwoord, mening of raad te vragen, voel ik mij verplicht om u een overzicht van mijn levensloop en levensbeschouwing te geven.

Mijn leeftijd is nu 32 jaar, ik ben 6 jaar getrouwd en heb een zoon van 4 jaar. Mijn vrouw is gedoopt (Ned. Herv.) en onze zoon eveneens, vorig jaar, hoewel de dominee mij niet volledig heeft kunnen

overtuigen van de juistheid van de kinderdoop. Hier ben ik overheen gestapt en ben het roerend met dominee eens: schaden zal het nooit, in ieder geval zal je er later nooit spijt van hebben. Ikzelf ben niet gedoopt. Mijn vader worstelde indertijd met hetzelfde probleem: kinderdoop. Ik heb Zondagsschoolonderwijs gehad en catechisatie op de openbare school, waarvan ik nog een bijbeltje in mijn bezit heb.,

Op mijn, 14de jaar ging ik naar kantoor, én ben thans werkzaam in een grootbedrijf.

Op + 15-jarige leeftijd maakte ik op de Handelsavondschool kennis met de moderne kantoorbediendenbond, en dus met de moderne beweging. Wanneer voor de jeugdgroep van genoemde bond reclameblaadjes aan de avondschool werden verspreid, frommelde ik die in elkaar en gooide' ze ’t liefst in ’t gezicht van de verspreider. Doch geheel alleen zonder dat iemand me dat vroeg ben ik toch eens stiekum om het hoekje van het jeugdlokaal gaan kijken (met de bedoeling weer even stiekum weg te gaan), om eens met eigen ogen te zien, hoe het toch bij die rooien toeging. Het werd echter mijn entree in de grote moderne beweging en ik kan thans zeggen, dat het mij nimmer