Het Heilige Land verscheurd

Wie in de Lijdensweken met zijn gedachten voor het vredige Galilea wil vertoeven, wordt daarin belemmerd door de dagelijkse berichten over strijd tussen de Joodse kolonisten en de Arabische groepen en wie aan Jeruzalem denkt, wordt opgeschrikt door het opblazen van de Joodse handelswijk. Britse militairen daarvan verdacht worden vermoord; en een Arabische organisatie erkent tenslotte dit gedaan te hebben in antwoord op een Joodse aanslag op Arabisch bezit. Zo gaan de vreedzame elementen, die in Palestina wonen, steeds meer lijden onder de terreur der extremisten in beide kampen: de „Irgoen Zwai” aan de Joodse en daartegenover het Hoge Arabische Comité onder leiding van de Groot-Moefti (waarvan het nog steeds onbegrijpelijk is, dat hij na zijn collaboratie met Hitler uit geallieerde krijgsgevangenschap is kunnen terugkeren naar zijn vaderland). Hoe bij een dergelijke verhouding trouwens de twee delen van het wonderlijk verdeelde Palestina ooit tot rust en welvaart kunnen komen, is een onoplosbaar raadsel.

De voorgeschiedenis Hoe komen deze Britse, Arabische en Joodse krachten hier zo verward dooreen te liggen? In de oorlog van 1914—T8 hebben de Britten voor hun overwinning zowel op de Arabische wereld als op de Joden een beroep gedaan. Op de eersten door middel van hun beroemde agent Lawrence terwille van de steun tegen de Turken in dit rijke petroleumgebied; op de Joden, die in en buiten Amerika met hun geld konden steunen door middel van de Balfour-verklaring, die dit ongelukkige verstrooide volk in het oude Zion een „nationaal tehuis” wa,arborgde. Na de oorlog bleek, dat aan beide kanten verwachtingen waren gewekt, die niet verenigbaar waren. Lawrence heeft dit zijn regering nooit vergeven en heeft zich mokkend terug getrokken en de Arabieren hebben voortdurend verzet aangetekend tegen de toenemende Joodse emigratie. De Joden hebben prachtig kolo-

nisatiewerk verricht, dat echter meer morele dan materiële winst bracht; op de keper beschouwd waren de meeste plantages-alleen rendabel dank zij vele giften uit Amerika.

Na het Hitler-régime en de Tweede Wereldoorlog was enerzijds de noodzaak voor een Joods toevluchtsoord en eigen staat (die ook elders diplomatieke bescherming aan zijn onderdanen kan verlenen) groter dan ooit, maar anderzijds kon Engeland zich met de wankele toestand in India, met zijn verzwakte machtspositie en de toenemende betekenis van de olie in vrede en oorlog, zich ook minder dan ooit de vijandschap van de Arabieren en de Islam in het algemeen veroorloven. In deze dwangpositie werd het voor de Britten steeds moeilijker het gezag, dat het als beheerder van het Palestij nsë mandaat was opgedragen, te handhaven. Het terrorisme van de „Irgoen”, de represailles daarop en de incidenten met de „Exodus”- immigranten toonden, hoever deze impasse ging.

De „rebellen” van Labours linkervleugel hadden reeds lang betoogd, dat het Palestijns mandaat na de oorlog boven Engelands krachten ging en het aanvaiokelij k slagen van de deling van Indië versterkte deze aandrang. Be vin, voorgelicht door zijn ambtenaren met imperiale tradities en door het reactionnaire type Britten, dat het Nabije Oosten bevolkt, remde zo lang mogelijk, maar bezweek voor de overmacht der feiten en kondigde het terugtrekken der Engelse troepen tegen 15 Mei a.s. aan.

Het U.N.0.-compromis Wie moest nu de verantwoordelijkheid van het gezag dragen? De Verenigde Staten waren de enige mogendheid, die materieel daartoe in staat was, maar een dergelijke verplichting lag allerminst in de Amerikaanse traditie en het heeft bovendien zelf een roerig Joods bevolkingsdeel, dat bij de verkiezingen soms een doorslaggevende positie heeft. Daarom heeft men voor dit lastige geval dankbaar gebruik gemaakt

van de U.N.0.-kapstok; en uit de door dit lichaam benoemde commissie is het verdelingsplan als een compromis tussen de tegengestelde krachten voortgekomen; op 29 November werd het door de Algemene Vergadering met een zeer kleine meerderheid aangenomen.

Bijzonder fel uitte zich het verzet in de wereld en al is het dreigement met de uitroeping van de „Heilige Oorlog” van de Islam niet uitgevoerd, degenen, die meenden, dat de Arabieren zich wel bij de feiten zouden neerleggen, hebben toch ongelijk gekregen. De Arabieren in Palestina zeh onder leiding van de Moefti, die in Syrië schijnt te verblijven, verzetten zich Inderdaad gewapender hand en al hebben de vorsten in het rond elk hun reden om zich van inmenging te onthouderi, daarop te rekenen is een wankele basis. Zo krijgt de Emir van Transjordanië weliswaar voor zijn moderne legertje door Engeland betaald en verspeelt hij zijn kans op aansluiting van het Arabische deel van Palestina bij zijn koninkrijk als een gewapende macht van de U.N.O. nodig mocht blijken; maar op zijn neef in Irak te rekenen is, gezien de verwerping van het bondgenootschapsverdrag met Engeland, te veel gevergd. Wel zijn de potentaatjes in en de Libanon bang voor Transjordanië s ideaal om een Groot-Syrië te vormen en dus geneigd steun van Engeland te kopen maar de bevolking daar is ontevreden en roerig, zodat ook op deze gebieden geen staat te maken valt.

Ondertussen saboteren de Britse autoriteiten met allerhand formele belemmeringen een krachtiger optreden van de Ver. Naties. En ook Amerika steunt een strengere aanpak nauwelijks, omdat ook dit land, al naarmate de spanning met de Sovjet-Unie toeneemt, des te zekerder van de olie uit het Nabije Oosten moet zijn. De enige werkelijke kracht die de U.N.O. een zoveelste mislukking zou kunnen besparen, zou het zenden van een internationale politiemacht zijn. Maar die zou uit de grond gestampt moeten worden. En hoe zou zij moeten zijn samengesteld? Als er vrijwilligers worden opgeroepen, stromen de Joden toe, die niet op andere wijze naar Palestina kunnen komen en partij in het geschil zijn. Als df Groten contingenten leveren, krijgt Rusland in dit militair belangrijke gebied een vinger in de pap.

Slechts een legertje van uit kleine landen zou een oplossing kunnen bieden, maar deze landen hebben zich bij polsing weinig geestdriftig getoond.

Zo staat hiér de belofte van het Joods Nationaal Tehuis en het gezag der Verenigde Naties op het spel, zonder dat er veel uitzicht op een oplossing is; integendeel, als op 15 Mei de Brrtfee troepen vertrekken, dreigt het onderlinge terrorisme der Joden en Arabieren alleen nog maar erger te worden. Want het is wel duidelijk, dat de Arabieren in Palestina niet gemakkelijk tot rust te brengen zullen zijn en dat de Joodse legale burgerwacht, de Haganah, alleen toch nauwelijks in staat zal zijn de Joden op de lange termijn te beschermen. W. VERKADE.

6n meer dynamische naturen. Zo was het vroeger reeds: Fabius en Talma, van Idsinga en Slotemaker de Bruine, Loeft en Aalberse, en zo is het ook nu nog. Nomina sunt odiosa, maar de voorbeelden zijn voor het grijpen; de Minister kent ze evengoed als ik. Wat ons (n.l. de Regering en de A.R.) scheidt, is niet een verschil van temperament of van tempo, het is een principieel-zakelijk verschil. Het gaat over aard en omvang van de Staatstaak, over de verhouding van Staat en maatschappij”. Vooreerst Fabius-Talma. Sociaal stonden zij even ver van elkaar als de noordpool en de zuidpool. Prof. Fabius was de man, die met gloed van overtuiging tegen het beginsel der verplichte arbeidersverzekering heeft gestreden, waaraan Talma als hartstochtelijk voorstander zijn ministerieel leven heeft gewijd, daarbij belemmerd door velen van zijn geloofsgenoten.

En dan van Idsinga-Slotemaker de Bruine. Van Idsinga was bij alle geleerdheid, sociaal een man van typische doctrinairconservatieve opvattingen, die Slotemaker de Bruine geheel vreemd waren. Tot welke conflicten dit bij de behandeling der verplichte arbeidsverzekering leidde tussen Talma en Van Idsinga wordt nog weer eens helder uiteengezet in het interessante geschrift van Dr F. de Ruiter 0.F.M., dat in 1946 verscheen.

Neen, juist de namen, die Prof. Anema noemt, zijn het sprekende bewijs, dat de levensovertuiging geen waarborg biedt, dat dezelfde practische doeleinden worden nagestreefd. Het is daarom veel beter dit openlijk toe te geven en daaruit de consequentie te trekken. Dat heeft de P. v. d. A. met de doorbraak terecht gedaan. A. A. VAN RHIJN.