(Rondom Qandhi

Bij de herdenking van Gandhi werd van verschillende kanten de vraag gesteld, of de Mahatma een christen was.

Er waren christelijke bladen, die de vraag bevestigend beantwoordden.

Wij twijfelen geen ogenblik aan hun goede bedoeling, maar deze annexatiezucht schijnt ons ongepast en onbescheiden, ook zakelijk onjuist. Gandhi was zeer beslist geen christen. Zelfs heeft hij herhaaldelijk gezegd, Hindoe te zijn en Hindoe te willen blijven.

Stanley Jones, de Amerikaanse zendeling, heeft Gandhi eens de volgende brief geschreven:

„Gij weet, hoe ik u liefheb. Ik heb geprobeerd u en uw beweging voor het Westen begrijpelijk te maken. Ik heb gemeend, dat u de centrale betekenis van het christendom gevonden had, maar ik vrees, dat ik veranderen moet van opvatting. Bepaalde grondstellingen hebt u begrepen, maar ik heb niet het gevoel dat u de betekenis hebt begrepen van de persoon van Christus. In dat opzicht staat u zwak. In Calóutta hebt u gezegd, dat u uw troost zocht in de Bhagawad Gita en niet in de Bergrede. Ook ik zoek geen troost in de Bergrede. Ik ga tot Hem, die de Bergrede verpersoonlijkt, maar die meer is dan dat. In Hem zien die beginselen mij aan met liefdevolle ogen. En in dit opzicht bent u naar mijn mening het zwakste in uw greep. De beginselen hebt u begrepen, de Persoon niet. Ik bezweer u, door de beginselen heen te dringen tot op de persoonlijkheid en dan terug te komen en ons te zeggen, wat ge gevonden hebt. Ik zeg dat niet als christenpropagandist, want ik weet, dat wij u nodig hebben, u en de interpretatie van Christus, die u ons geven zoudt, als ge de kern van het christelijk geloof, de Persoon van Christus, werkelijk had gevonden.”

Het antwoord van Gandhi luidde:

„Ik waardeer de liefde, die uw brief inspireerde en uw oprechte zorg voor mijn heil. Maar mijn moeilijkheid is reeds van oude datum. Andere vrienden hebben mij reeds vroeger hierop gewezen. Ik kan hier geen besluit nemen met mijn verstand, het hart moet geraakt worden. Saulus werd Paulus, niet door nadenken, maar doordat iets hem in het hart had geraakt. Ik kan alleen zeggen, dat mijn hart geheel openstaat, ik behoef geen grendels weg te schuiven. Ik verlang er naar waarheid te vinden, God te zien van aangezicht tot aangezicht. Maar verder ga ik niet.”

In Amsterdam werd Gandhi in een samenkomst, uitgaande van de kerk, herdacht., De vraag, of hij een christen was, werd terecht ontkennend beantwoord.

Er was in de samenkomst gelegenheid om schriftelijk vragen te stellen. Er kwamen er veertig. Negen van de veertig waren aan de toekomst van Gandhi gewijd. ledere vrager formuleerde zijn vraag op zijn eigen wijze. De eerste: Is Gandhi in de hemel? Een ander: Is Gandhi verloren? Een derde: Is Gandhi zalig geworden? En zo maar voort. Zeven van de negen vragen waren van niet-kerkelijken, twee van kerkelijken. Het verschil tussen deze twee laatste vragen is karakteristiek voor de opvattingen in kerkelijke kring. De éne luidde:

Gandhi geloofde niét in Jezus Christus, bent u het met mij eens, hoe hard het ook klinkt, dat Gandhi dus verloren is? De andere: Al was Gandhi geen christen, hij heeft ons, christenen, door zijn leven toch beschaamd, mogen wij niet geloven, dat God hem genadig zal zijn?

De mogelijkheid is groot, dat al deze vragen geen echte vragen zijn. Dat zij uitsluitend het resultaat zijn van een ongeestelijke en onbescheiden nieuwsgierigheid.

Het is echter ook mogelijk, dat het wezenlijke vragen zijn: wat is de zin van een leven als dat van Gandhi, die geen christen was, voor de eeuwigheid? .

Er zijn er, voor wie deze vraag geen vraag is: Gandhi was een vals profeet, een dwaallicht, een afschrikwekkend voorbeeld, een wegbereider van de Antichrist, een instrument in de handen van Satan! Men mene* niet, dat wij overdrijven. Al deze kwalificaties vonden wij in de christelijke pers. Voor wie zo oordelen, ligt de conclusie voor de hand.

Er zijn ook christenen, die aarzelen. Beminnelijke schuchterheid.

Ds Straatsma van Den Haag goed orthodox schreef: „Als Gandhi en ik samen aan de hemelpoort kwamen, dan vermoed ik, dat ik grote neiging zou hebben om te zeggen: lieve broeder, ga voor als ’t u blieft.”

Een andere dominé getuigde: „Wie van ons zal zeggen, hoe vriendelijk Gods aangezicht was over deze profeet? Alleen een dorre dogmatiek zal het wagen met een tekst als: Ga weg van Mij, Ik heb u nooit gekend.” De Linie, het blad van de Jezuïeten, citeerde bij de herdenking van Gandhi Jezus’ woord: „Ik heb nog "andere schapen, die van deze stal niet zijn.”

Misschien is een enkele lezer nieuwsgierig naar het antwoord, dat de spreker in

Amsterdam, ook een orthodox predikant, op de hem gestelde vragen gaf.

Hij zeide, er bezwaar tegen te hebben, om een antwoord te geven, omdat hij bezwaar had tegen de vragen. Geen mens had naar zijn overtuiging het recht, deze vragen te stellen, laat staan hen te beantwoorden. Stelt en beantwoordt men hen toch, dan maakt men zich schuldig aan geestelijke hoogmoed, de meest gruwelijke en gevaarlijke hoogmoed, die er in de wereld is.

Hij vertelde verder een verhaal, dat de methodisten-prediker Wesley eens in een evangelisatiebij eenkomst. vertelde.

Er was een groot en bekend man gestorven, van wie men niet wist, of hij christen was geweest. Aan Wesley werd gevraagd, wat hij over de toekomst van deze man dacht. Wesley vertelde, dat hij eens droomde, dat hij gestorven was en door Petrus in de hemel werd binnengeleid: „Ik kan u van de hemelse heerlijkheid niets meedelen. Het was onuitsprekelijk. Wel kan ik u zeggen, dat ik mij, toen ik in de hemel kwam, over drie dingen verwonderd heb. Allereerst hierover, dat ik er velen miste, die ik vast en zeker gedacht had, er te zullen vinden. In de tweede plaats hierover, dat ik er velen zag, van wie ik nooit gedacht had, dat ik hen er zou zien. Maar het meest heb ik mij verwonderd over het feit, dat ik zelf in de hemel was.”

Wanneer wij geloven dat God een God van liefde is en dat Zijn liefde wereldwijd is, kunnen wij het oordeel over Gandhi en ook dat over ons zelf veilig o verlaten aan God.

Dat is voor Gandhi en voor onszelf verreweg het beste. En voor ons leven en deze tijd zullen wij goed doen te luisteren naar het woord, door Gandhi eens tot een zendeling gesproken: „Christians must live as Christ”.

Christenen moeten gelijk Christus leven!

J. J. BUSKES Jr.

BVL

EN B,REDERE SAMENWERKING

De regering heeft maatregelen aangekondigd om te komen tot versterking van het gezagsapparaat, waarbij in de eerste plaats gedacht schijnt te worden aan uitbreiding van de politie.,Het Partijbestuur van de P.v.d.A. heeft zich, naar mijn mening terecht, daar achter gesteld. Het is de taak van de Overheid alles te doen wat binnen haar vermogen is om een gewelddadige omwenteling te verhinderen en het optreden van een vijfde colonne te verijdelen.

Het gaat thans om de verdediging van de democratie en van de geestelijke waarde, die ons hier in het Westen boven alles dierbaar zijn. Daaraan kan na het gebeurde in Tsjechoslowakije niemand meer twijfelen. En dat wij dé Nederlandse communisten op dit stuk niet vertrouwen kunnen, is eveneens voor 4eder duidelijk. Het eerste

woord van critiek over wat in Tsjechoslowakije is gebeurd moet nog over hun lippen komen.

Ik weet wel, dat er aan het communisme als wereldverschijnsel het een en ander vast zit. Ik weet ook dat velen het communisme menen te kunnen afdoen zonder dat zij er aan toe gekomen zijn zich daarvan rekenschap te geven. Maar op het ogenblik interesseert mij dat niet meer. Nu heb ik alleen maar te maken met het onmiddellijke gevaar dat vrijheid, menselijkheid en geloof bedreigt. Dat moet mijn houding bepalen. Als dat gevaar voorbij is ben ik bereid de discussie over het communisme als verschijnsel weer te hervatten.

Betekent dat, dat ik mij aldus laat inschakelen in een anti-communistisch eenheidsfront? Allerminst. Al erken ik dat ik mij