POLITIEK, KANSEL EN KERKGEBOUW

De naderende verkiezingen beloven (of dreigen) fel te worden. Daarmede komt in het leven van menige christelijke' gemeente de vraag naar voren, of politiek op de kansel en in de kerk thuishoort.

Een oude vra'ag, maar in nieuwe verhoudingen.

Het staat met dit probleem zeer eigenaardig. ledereen geeft toe, dat de Kerk dus ook de predikant zijn woord over het politieke leven moet spreken. Maar ieder erkent, dat partij-politieke aanbevelingen op de kansel onduldbaar zijn. Dit is nu het vreemde: zolang wij in het algemeen over deze zaak spreken, zijn wij het met elkander eens. Maar als wij gaan concretiseren, komt er ruzie. Doodeenvoudige ruzie.

De moeilijkheid is hierin gelegen, dat velen zich niet voldoende voor de geest halen, wat politiek eigenlijk is. Men meent vaak, dat een eenvoudig spreken van de Bijbel uit over de gewone vraagstukken van practisch regeringsbeleid —■ critisch en profetisch —■ öf een bijbels funderen van principes voldoende is. Maar daarbij vergeet men één gewichtig ding, n.l. dat het politieke leven zijn eigen leven, zijn eigen „wetten” heeft; en ook een behoorlijke kennis van feiten en verhoudingen eist. Dit alles is niet te putten uit de Bijbel, al zal deze daarover beslissende dingen, zeggen. Het is een wetenschap, als alle andere wetenschappen. Een wetenschap echter, waarbij bepaalde vooringenomenheden beslissend zijn. Deze wetenschap is enerzijds zéér nuchter. Laatst hoorde ik een predikant zeggen, dat begrotingen van de Staat sluitend moesten zijn; hij wist dus niet het principieel verschil tussen zijn eigen boekhouding en die van de Overheid! anderzijds wordt de rangorde der feiten bepaald door dieperliggende overtuigingen.

De gehele narigheid van de politiek op de kansel is nu, dat predikant èn gemeente sukkelen aan het gemis aan kennis van en visie op het politieke leven. Wanneer een predikant, actuele kwesties behandelt, dan moet hij tegelijkertijd de grondlijnen van het politieke leven kennen (wat iets anders is, dan zich een aantal principes eigen te hebben gemaakt!). Hij moet weten, dat het in de politiek altijd om reële machtsverhoudingen gaat; dat het de

kunst is .van het mogelijke. Hij moet niet losse flodders afschieten over misstanden, waar iedereen het over eens is, en evenmin krampachtige verwijten slingeren aan het adres van een regering of een partij, waarbij zijn gemeente-leden alleen maar nijdig worden.

Nu geloof ik, dat rechtstreeks politieke propaganda van de kansels practisch niet voorkomt. Althans niet van protestantse kansels. Wel staat het vast, dat vaak gemeenteleden een bepaalde opmerking zo verstaan. Dat is dan meestal het geval, wanneer men een andere partij is toegedaan als de predikant. Een volstrekt verantwoorde ontvouwing van de bezwaren tegen christelijk isolement wordt in verkiezingsdagen onherroepelijk als propaganda voor de Partij van de Arbeid uitgelegd. Dit moet men aanvaarden, al zal men in zijn woordkeus moeten pogen, zo duidelijk mogelijk te zijn.

Al deze gevaren ontloopt men het beste, aJs men zich werkelijk verdiept in de structuur van het politieke leven. Dit zal meestal niet altijd het best geschieden door hen, die op een of andere manier actief deelnemen aan de politiek. Het is mijn stellige overtuiging, dat de minste blunders gemaakt worden door predikanten, die openlijk politiek partij hebben gekozen.

Een andere vraag is, of men de kerkgebouwen moet beschikbaar stellen voor politieke vergaderingen. In gereformeerde kringen is men daar spoedig mee klaar. Principieel is tegen het afstaan van een gereformeerd kerkgebouw aan een vergadering van de A.R.’s geen bezwaar. Bij de Hervormden leeft een roomse traditie, waarop alle principiële overwegingen, dat het toch alleen maar een gewoon gebouw is (gelukkig) afstuiten. Het ontwerp voor de nieuwe kerkorde der N.H. Kerk verbiedt practisch het afstaan van kerkgebouwen voor andere dan kerkelijke doeleinden. Alleen het moderamen van de Synode kan dispensatie geven (art. 4 van ordinantie 6). Dit is een goede maatregel. Een gebouw is een geheimzinnig ding, ondanks alle redeneringen. Ik herinner mij, dat er in Franeker gemeenteleden waren, die niet naar een dienst kwamen, wanneer deze geleid werd door een

vrijzinnig predikant in het gebouw van de rechtzinnige evangelisatie. Gebouw betekent sfeer. Het is, of het woord er blijft hangen. Het is niet een afwijzing van de betekenis van het politieke leven, wanneer kerkgebouwen niet beschikbaar worden gesteld voor politieke vergaderingen. Het is alleen maar het aanduiden van het principieel verschil tussen de Kerk en het politieke leven, dat op die manier geschiedt. Dat dit een critiek inhoudt op de vervloeiing der grenzen, zoals deze in menig christelijk milieu geschiedt, is duidelijk. Maar de Kerk zal er aan moeten vasthouden, ook al drijft men daarmee de vergaderenden naar de dorpsherberg. Politiek behoort tenslotte tot de burgerlijke orde van leven; daar waar het maatschajppelijk verkeer plaats vindt.

Een derde vraag is, of gebouwen, die aan de kerkelijke gemeente behoren b.v. dorpshuizen voor politieke vergaderingen moeten beschikbaar worden gesteld. Wij antwoorden: natuurlijk. Maar dan voor alle groepen, waartegen de Kerk niet uitdrukkelijk op bijbelse gronden gewaarschuwd heeft. Het grote bezwaar is, dat in allerlei gemeenten dit een bevoordeling zal inhouden van een bepaalde partij, omdat men niet alle in aanmerking komende partijen zal toelaten. In menige gemeente zal dit een kwestie worden. Maar een kwestie, waar men doorheen moet. Het gemakkelijkst is het dat men zich van elke verhuur aan groepen onthoudt. Misschien is het ook wel het verstandigst. Maar dan is het alleen te dulden, wanneer daarbij de leiding der gemeente zich actief bezighoudt met de doordenking van de politieke problemen, en vooral met het feit, dat men blijkbaar in de Kerk tot wel zeer verschillende conclusies komt. Gebeurt dat niet, dan is het alleen maar vlucht. Dan voedt het de verstarring, waar de Kerk als tegen een dodende macht te vechten heeft.

Ziedaar enige opmerkingen, die de practijk van vandaag en morgen aan predikanten en gemeenteleden stelt. Beleid, begrip en moed zullen moeten samenwerken om •de ware verantwoordelijkheid voor het politieke leven op christelijke wijze te dragen. L. H. RUITENBERG.

Buitenkerkelijke lijdensmeditaties

Telkenjare treft mij in de zogenaamde „stille tijd” voor Pasen een opmerkelijk verschijnsel.

Terwijl enerzijds het kerkbezoek op de lijdenszondagen niet groter is dan normaal, ja, de avondmaalsviering op de Goede Vrijdag toch overal slechts een deel der gemeente tezamen brengt rond de avondmaalstafel, tref ik bij de uitvoeringen van Bach’s Matthaus-Passion een steeds toenemende schare van luisteraars.

Hetzij deze passie-muziek in een kerk waar zij eigenlijk thuis hoort ten gehore wordt gebracht, hetzij in een concertzaal, men treft er steeds een groot aantal mensen, die anders geen stap binnen de kerk zetten, noch enig gehoor voor het Evangelie opbrengen.

Wat trekt al deze mensen, die veelal van kerk en Christendom vervreemd zijn, naar

de uitvoering'van een van Bach’s Passionen?

Ik geef graag toe dat ook hier een sterk snobisme je hoort er geweest te zijn, wil je mee kunnen praten meespreekt. Maar ik ben geneigd, en dat op goede gronden, dit snobisme hier klein te achten in vergelijking met andere kunstzinnige gebeurtenissen. Want het merendeel der toehoorders komt in een ongewoon devote stemming, heeft piano-uittreksels, tekstboekjes of zelfs het Nieuwe Testament bij zich om maar niets van de tekst te missen; en gaat ten zeerste gesticht naar huis.

Waardoor worden deze mensen gesticht, geboeid?

Zeker niet alleen door de muziek; de tekst spreekt voor velen een zeer belangrijke rol. Maar die tekst is niets meer of minder dan het Evangelie, en de personen in dit drama

zijn Christus en zijn mede- of tegenspelers. Al die duizenden mensen komen dus om geconfronteerd te worden met de lijdende Christus; terwijl de wekelijkse verkondiging van diezelfde Christus de meesten van die mensen niet in het minste boeit, ja soms zelfs ergert.

Begrijpt u, waarom deze belangstelling voor de Matthaus-Passion mij telkens weer voor een onoplosbare vraag stelt?

Zelf heb ik, toen ik nog predikant was in een gemeente, ieder jaar op de avond van de Witte Donderdag in de kerkdienst niets anders dan het lijdehsevangelie voorgelezen, afgewisseld door gemeentezang, orgelspel en solozang. En altijd weer heb ik moeten horen, en dat vaak van mensen die alleen die keer in de kerk kwamen, dat dit hen voor hun geloofsleven meer gaf, dan welke preek ook.

Ik heb mij daarom wel eens afgevraagd of de Matthaus-Passion voor tallozen niet dezelfde functie vervulde, die de beelden in een rooms-katholieke kerk vervullen,