Bij de illustratie: Jan Campert’s „De Achttien Dooden” mas de eerste illegale uitgave van „De Bezige Bij", getekend door Coen van Hart (Fedde Weidema). Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam, stelde deze loeergave beschikbaar ter illustratie van dit artikel.

die de opzet van deze bespreking verre te boven gaat.

De suggestie zij hier dóórgegeven: de uitwerking worde gaarne aan een ander, hiertoe bevoegd overgelaten.

In de inleiding tot de „Stem”, die ook qua verzorging aan de geestelijk hoogste eisen voldoet, zegt prof. Anton van Duinkerken, dat dit geestelijk verzet zich richt tegen de ontaarding van de geest.

Des te verheugender stemt het, dat in de?e bundel ook de uitingen van Duitsland, van Oostenrijk worden gehoofd. Dit gedeelte, waarin o.a. de dichters Bert Brecht en Albrecht Haushofer zijn vertegenwoordigd, werd verzorgd door H. Wielek, die tevens de algehele eindredactie heeft gevoerd tot een harmonisch geheel. Met zorg voor een verantwoorde keuzen is door drs J. G. Bomhoff het Nederlandse deel behartigd.

Ida G. M. Gerhardt eveneens vertrouwd aan de lezers van ons blad in „Het Carillon”: •

„Ik zag de mensen in de straten. Hun armoe en hun grauw gezicht.

toen streek er over de gelaten

een luisteren, een vleug van licht.”

en Jan Campert, o.m. in het „Lied der achttien doden”, hebben geen nadere bespreking van node! -)

Jef Last verzorgt China, Noorwegen en Spanje. Theun de Vries Rusland. Aangrijpend is de bekende Friese dichter Tamminga in zijn „Weitsrop”, „Wêz partisaen!” Bij de vertaling van dit gedicht moet de opmerking van het hart, hoe het te betreuren is, dat niet iedere uiting in eigen taal gehoord kan worden. Deze Friese vertaling is niet scherp genoeg. Hoeveel gaat verloren!

Het Tsjechische Putten, het kleine plaatsje „Lidice” in Bohemen, herleeft in al zijn huiver van puin en doden:

„Misschien zal de leeuwerik van jullie weten. De vogels zijn van veel grenzen vrij. De vogels zijn het geheim niet vergeten De vogels zijn dichter bij jullie dan wij.”

Wat nog te noemen? Warschau’s ghetto?

„Wat is er van jou méér dan je schaduw.

jij kind, jij man, jij vrouw?

Om jullie wenen de stenen en ’t prikkel-

draad weent om jou.”

Of de vrijheidsgedichten naar voren te brengen? Bloem’s „Na de bevrijding”? Zó meen ik de „Stem van Europa” te moeten zien. Als een kosstbaar bezit in de vrijheid van de schoonste uitingen der poëzie, ons gegeven door de edelsten onder de geesten van het verzet.

Ik waag me niet aan een critisch-literaire beschouwing. Deze gedichten blijven ook hier boven en onder de wet, illegaal zo ge wilt. Deze verzameling heeft de hoogste pretentie, zij heeft er geen enkele. De keuze uit dit alternatief zij de lezers overgelaten.

Mr H. BOASSON.

‘) „De Stem van Europa’’; 1947; Amsterdam, Antwerpen, voorheen Van Ditmar; overzicht van de poëzie uit de achter ons liggende jaren; overzicht van wezen en betekenis van deze poëzie, in al haar uitingen, gedragen door de vurige drang naar vrijheid en gerechtigheid. ”) Beslist genoemd dient het in de éérste aflevering van „Tijd en Taak” na de bevrijding (29 September ’45), door dr Van der Zeijde ingezonden gedicht van Leo Engelander: „Proletariër en Jood”. Ik heb hét gemist in de „Stem”...

Het geval Sneek en mg wat

Sneek krijgt zo langzamerhand een beroemde, of misschien een beruchte naam. Enige maanden geleden schreef één van de redacteuren over de moeilijkheden, die in deze Friese stad gerezen waren in kerkelijk opzicht, en voor een paar weken moest een van de andere redacteuren de naam ervan weer noemen in verband met het Chr. Lyceum, dat daar staat, en dat van de Provinciale Staten geen subsidie krijgt. Zoals uit dit artikel bleek, werd de aanvrage op zuiver zakelijke gronden afgewezen. Alleen maar dat praat je onze tegenstanders niet aan. Dit „geval” is een veel te mooie propagandastunt voor de Christelijke partijen (ik zet het voor deze keer maar eens niet tussen aanhalingstekens, al is dat de bedoeling wel), en het is begrijpelijk, dat ze er op alle mogelijke manieren politieke munt uit pogen te slaan. En dat zal wel lukken ook!

Maar en dat zal niet vaak voorkomen ■— dan mag „Tijd en Taak” hun misschien wel een tip geven. Het voordeel hiervan is, dat de lezers van ons blad die tip dan meteen krijgen en het Partijbestuur van de Partij van de Arbeid wellicht ook. Men kan nooit weten, hoe een dubbeltje rollen kan. Maar één belangrijk ding weet ik thans wel: het is mogelijk, propaganda te voeren op een wijze, die werkt als een boemerang. Ze keert op de (schuldige) hoofden van sommige mensen weer.

Er doet zich namelijk een eigenaardige geschiedenis voor, die ik aan de lezers van „Tijd en Taak” niet wil onthouden. Niet allen zullen waarschijnlijk de C.H. Nederlander lezen. Nu, eerlijk gezegd, het is voor iemands gemoedsrust ook maar beter, zich van deze lectuur te onthouden. Hoewel het tussenbeide ook wel eens een geestig geval is. Eén van die geestige gevallen wil ik U hier verhalen, met m’n reactie daarop. In de C.H. Nederlander van 12 Februari j.l.

schrijft E. IJ. D(ikkerboom) uit Heerenveen onder de titel „De lichtzijde” een stukje over „wat is geschied in de Statenvergadering van 27 Jan. 1948”. Deze lichtzijde is, dat „men nu met zekerheid weet wat men op het terrein van het Chr. onderwijs van de P.v.d.A. heeft te wachten. Naar wij verwachten en vertrouwen, zal dit alle voorstanders van Chr. Prot. pnderwijs, die zich bij de P.v.d.A. hebben aangesloten, tot diep nadenken stemmen en alsdan moet de vraag wel in hun hart oprijzen: ben ik wel waar ik wezen moet?”

In hetzelfde nummer van dit blad, vlak onder het artikel van collega Dikkefboom, staat een stukje van de heer F. S. de Boer, waaruit ik het volgende citeer:

„Dezer dagen las ik een raadsverslag van een gemeente in de Alblasserwaard. De plaats is op één gezin na kerkelijk Hervormd en confessioneel. Door verschillende oorzaken is daar momenteel nog steeds geen Chr. school. Bij de gemeenteraad was een verzoek binnengekomen van de Chr. Lag. Landbouwschool te Gorinchem om een jaarlijkse subsidie van zegge en schrijve ƒ 50.—. B. enW. adviseerden om het toe te staan. Bij de stemming stemde het enige C.H.-lid van de 7-tallige raad tegen. Ja, meneer De Ruiter, dat is gebeurd. Toch kwam het voorstel er door, dank zij een stem van de P.v.d.A. Die maakte dus onze C.H. beschaamd.” (Cursivering van mij, B.) Nu blijf ik voorlopig toch nog maar lid van de P.v.d.A.! Zij is blijkbaar nog niet helemaal verloren, gelukkig.

Nu heb ik collega Dikkerboom maar het volgende briefje geschreven, dat ik hier wil laten afdrukken, omdat het waarschijnlijk niet in de C.H. Nederlander zal komen:

Waarde Collega en Broeder.

U staat mij wel toe, U te condoleren met

VERVOLG VAN PAGINA 5

mist op ’n haar na m’n trapper en ze besluit er maar even bij te gaan staan, ’n Gladde jongen voor me wurmt zich tussen een vrachtauto en ’n paard door, zonder. kleerscheuren.

De stagnatie is opgeheven. Doorrijen, we willen naar huis! De stroom wordt breder, de auto’s gaan over op de eerste versnelling, de juffrouw is opgestapt, en trapt hard op hè,è,r manier.

Het is mij te langzaam; ik buig me voorover en zwaai langs haar heen. We zullen eens even laten zien, wat gé,ng zetten is. Geef ’m de ruimte!

Hier is ruimte, de fietsers rijen meer uit elkaar. Ik schiet voorbij de ouwe heer, voorbij dozijnen andere gezichten, en even later voorbij de jongen, die daarstraks zo’n haast had.

De wind gaat zingen in de spaken van het voorwiel. Ik ga in slingerlijn al die mensen voorbij, in ’n boog langs een plompe bakfiets, vlak langs oude rammelkasten, achter een zware transportkar om.

Ja, nu kan ik fluiten. Ik mag me verbeelden dat de weg van mij is en dat ik iedereen voorbij kan peddelen.

Ik fluit de tango en m’n fiets danst over het asfalt, de voorband draait gelijkmatig onder het spatbord door, ergens tikt een olieklepje bij iedere draai van de as.

Het verkeer zorgt voor de muziek, al is het dan een vreemde muziek: belgerinkel en gebonk van wagens.

Gezichten zie ik niet meer, alleen lichte vlekken boven donkere jassen en achter

spiegelende cabineruiten. Maskers? Al de vaart, die je in je werk mist, kun je hiér geven aan je karretje, iedere pedaaltrap is het uitleven van opgepotte kracht. De tango zorgt voOr de maat.

Ho, hier is het plein. Kalmpjes aan maar. Hier gaan we weer gewoon doen. Je komt terecht in de stroom van een andere hoofdweg. Die lui rijen ook zo langzaam. Net als je aankomt, draait die' verkeersagent aan z’n gelakte blikki. Rood, kun je nog wachten ook. Doorglijden tot een decimeter voor de streep, remmen. Ziezo, de voorband staat er precies op, dat is mikken!

Zometeen stappen we weer op, dan gaan wé weer laveren.

Daar gaan we; de grote stroom begint te vloeien. Ik zit netjes tussen een roestig voorwiel en een wankel achterlichtje van m’n buurlui. Wat een appelenwagen heeft die kerel voor me. Zometeen zakt het hele zakie in mekaar, en dan zit ik er bovenop, want er is geen ruimte

Ik manoeuvreer naar de kant, steek m’n hand uit en ontsnap in de zijstraat, die naar m’n huis leidt.

■Vreemd, dat het hier zo stil is. Ik fluit nog een paar maten van die tango, en hier hoor je het beter.

De geluiden van een stad zijn als een muziekstuk, misschien is het wel een tango. De mensen, daar op de hoofdweg, zijn dansera.

De maat en de melodie klinken nog na, in deze straat.

.Verbeelding? C. MILOT.