Aan <len Heer behoort de aardei en haar 1 a volheid. Psalm 24 ; l /

njd en Tauk

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME

TEVENS ORGAAN VAN DE PROTESTANTS CHRISTEL IJ KE WERKGEMEENSCHAP

Zaterdag 1 Mei 1948 No. 31 Verschijnt 50 maal per jaar 46ste jaargang van de Blijde Wereld «

Redactie Prof. Dr W. Banning Ds. J. J. Buskes Jr Ds. L. H. Ruitenberg Mr. G. E. V. Walsum Secr. der redactie: J. G. Bomhoff, Roerstraat 48 111 Tel. 24386

Ab. bij vooTuitbet. p.j. fB.—, halfj. f 4.25. Kwart, f 2.30 pl. f 0.15 inc. Lossenra ƒ0.25, Postg. 21876, Gem.giro V 4500, Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekelveld 15, A'dam-C

Geef mij, wat gij eens gaf, het zuiver zijn,'. Het ongetroehelde van kristallijn.

En dat mijn smetten alle' vallen af. Omdat de helderheid weer gaf.

Help mij te rijpen, zooals rijpt het blad.

Omdat het licht, en sap, te rijpen had. Maak mij gelijk aan den opstaanden boom. Die zich houdt steigerend, en toch in toom.

Geef mijn gedachten welving, en de maat Van uwe plant, die naar het licht uitgaat.

Schenk mij de zekerheid, het evenwicht. Van 't dier, dat uwe wet verricht.

Geef aan mijn woorden adem, en de kleur.

Die gij de velden meedeelt in uw keur. En aan mijn daden, iets der zuiverheid Van uwe wijde onpersoonlijkheid.

A. van Collem

UIT LIEDEREN DER GEMEENSCHAP, DERDE BUNDEL

Er is zo’n grote afstand tussen de poëzie van Van Collem, die nu een vijf en twintig jaar terug ligt, en onze tijd! In die twintiger jaren, na de eerste wereldoorlog, heerste in sociaal vooruitstrevende kringen het enthousiasme, het nobele idealisme, het optimisme; van dat alles heeft op zijn best een vastberaden illusieloosheid de plaats ingenomen. Er waren stralende toekomstverwachtingen, hoge gedachten over de mogelijkheden van de mens; thans is het veeleer de vraag of het mensenras zich nog kan blijven handhaven onder alle bedreigingen, en de broederschap zien wij zeker niet spruiten als het zaad uit een vruchtbare grond.

Van Collem was communist, uit een oogpunt van wereldbeschouwing naturalist, pantheïst, humanist, cultuur-optimist en uit deze bronnen stroomt zijn poëzie. Onze visie op wereld

en leven is een andere dan de zijne, en toch . . .

En toch, wanneer ik het gedicht lees dat hierbij gaat, en dat men bijna een gebed kan noemen, dan is het of het uit mijn eigen hart komt. Wij mensen van de technische eeuw, van de twintigste-eeuwse civilisatie, wat zijn wij allemaal grauw en stoffig. Hoe dragen wij de smetten mee van dit massabestaan waaraan allen deelhebben, hoe weinigen van ons hebben de gaafheid in hun wezen van de vrijuit groeiende boom, de natuurlijke waardigheid die het dier niet mist!

Anders dan de christelijke feestdagen, stelt de Meidag de mens, zijn samenleven en zijn mogelijkheden in het centrum. Ik spreek voor deze Meidag de bede van Van Collem na. Dat onder het stof van massaliteit en techniek onze menselijke mogelijkheden niet verloren gaan! M, H. v. d. ZEIJDE.