cMemdilk leven zonder geloei Qcd ?

Menseliik leven zonder geloof in God is niet moKeliik

Voor de mens zonder God is alles geoorloofd.

Het zijn deze beide getuigenissen, die het verzet bij vele niet-gelovigen en ongelovigen hebben wakker geroepen. Zij vinden hen, die zo spreken, onverdraagzaam, arrogant en hoogmoedig.

Dit is een waarderingsoordeel, dat wij niet gaan bestrijden en weerleggen. Wel willen wij trachten,, de zin van deze beide uitspraken te verduidelijken. Het is er ons dus volstrekt niet om te doen hen, die geloven, vrij te pleiten van eigengerechtigheid. Waarom zouden wij? Eigengerechtigheid is een eigenschap die ook vele christenen ontsiert. En niets staat aan het goed begrip van christelijk geloof meer in de weg dan de eigengerechtigheid van hen, die dit geloof belijden.

Onze uiteenzetting heeft uitsluitend de bedoeling, aan te tonen, dat deze eigengerechtigheid niet aan het christelijk geloof te danken is. Wanneer wij arrogant en hoogmoedig zijn, zijn wij het ondanks het geloof, dat wij belijden. .

Maar ter zake.

Menselijk leven is zonder geloof in God niet mogeiijk.

De veronderstelling van dit getuigenis is, dat menselijk leven voor ons iets anders inhoudt dan alleen het feit, dat wij er zijn. De uitdrukking menselijk leven veronderstelt een bepaalde mensbeschouwing. Om dit goed te laten uitkomen zouden wij daarom beter kunnen zeggen: waarachtig menselijk leven is zonder geloof in God niet mogelijk. Wij bedoelen immers een menselijk leven dat naar waarheid menselijk mag heten.

Kunnen en mogen zij, die in God geloven, eigenlijk wel anders spreken?

Voor wie in God gelooft is God de Schepper van hemel en aarde en vindt dus ons leven in Hem zijn oorsprong en bestemming. Er zijn er, die zeggen: dit geloof in God is niet anders dan een menselijke projectie, aan de inhoud van dit geloof beantwoordt geen objectiviteit. Zij ontkennen dan ook de waarheid en de geldigheid van dit geloof. Het is in wezen een illusie. Zo luidt het oordeel van Feuerbach, Marx en Freud. Wil men een meer recent voorbeeld, dan verdiepe men zich in „De Toekomst van de Religie” van Simon Vestdijk, die op Feuerbach en Freud teruggrijpt.

Men moge de waarheid en de geldigheid van het christelijk geloof ontkennen, men zal echter onmogelijk kunnen ontkennen, dat voor één, die uit voile overtuiging in God gelooft, de mens alleen voluit en waarachtig mens is, wanneer hij God als de Schepper en dus ook als de God van zijn leven kent en erkent. '

Wanneer wij toegeven, dat waarachtig menselijk leven ook zonder geloof in God mogelijk is, is dit geloof voor ons niet meer de werkelijkheid, die geheel ons leven van het begin tot het einde bepaalt on ons leven eerst waarlijk tot leven maakt. Geloof in God is dan niet meer in ons leven dan een P.S. onder een brief, dat aan de brief niets wezenlijks toevoegt. Zo’n P.S. heeft natuurlijk wel betekenis, maar een geringe en in geen geval een wezenlijke betekenis. Het is enkel een Post Scriptum,, een aanhangsel, een toevoegsel. Het christelijke geloof liqui-

deert zichzelf, indien het bereid is, in het leven de rol van Post Scriptum te aanvaarden. Het christelijk geloof is voor ons nu eenmaal het meest essentiële van het menselijk leven. Waarschijnlijk zouden maar heel weinigen geprotesteerd hebben, wanneer wij gezegd hadden: menselijk leven zonder liefde is niet mogelijk. Om de eenvoudige reden, dat zij, evenals wij, liefde tot de essentie van het leven rekenen.

Toch zijn er, voor wie liefde, evenals voor de niet gelovigen geloof, een illusie is. Men denke slechts aan de mensbeschouwing van Sartre. Een waarachtige gemeenschap tussen mensen wordt door Sartre geloochend. Het kennen van de ander betekent bij Sartre uitsluitend het vaststellen, dat hij een ander is dan wij. Ons bewustzijn kent de ander alleen als degene, die wij zelf niet zijn. Er is geen weg, die tot de naaste leidt. Eigenlijk kunnen we de naaste alleen maar ontkennen. Wat dit betekent, heeft Sartre ons klaar voor ogen gesteld in zijn „Huis Glos”. Wij zijn er van overtuigd, dat vele niet-gelovigen met ons deze mensbeschouwing van Sartre afwijzen. Leven, waarin liefde ontbreekt, dat is geen leven, dat is dé hel! Een bekend toneelspeler, die niet gelooft, zei na de voorstelling van „Huis Glos” in het Gentraal Theater J;egen mij: wanneer het leven zo is, gaan wij met z’n allen naar de bliksem! Waarom dit felle en hartstochtelijke oordeel? Uit liefde voor de mens. Omdat liefde voor deze man geen illusie is. Omdat liefde voor hem behoort tot de essentie van het leven. Omdat liefde naar zijn overtuiging het leven pas waarlijk tot leven maakt. Omdat hij dwars tegen Sartre in getuigt: menselijk leven zonder liefde is niet mogelijk!

, Geen sterveling zal er over denken tegen dit getuigenis te protesteren. Men kan de waarheid en de geldigheid van liefde loochenen, omdat men haar als Sartre voor

een illusie houdt, men kan echter niet loochenen, dat voor degenen, die liefde in hun leven als een realiteit bèleven, menselijk leven zonder liefde niet mogelijk is. Maar waarom protesteert men dan wel, wanneer zij, die God in hun leven als een werkelijkheid kennen en beleven, uit liefde tot de mens getuigen, dat menselijk leven zonder geloof in God een onmogelijkheid is?

Wanneer wij alle subjectieve gevoeligheden op zij zetten, kunnen wij alleen constateren en dat waarlijk niet tot ons genoegen, dat degenen, die in God geloven, een andere mensbeschouwing hebben dan zij, die niet in God geloven. Dat spreekt toch' pok eigenlijk vanzelf. Voor wie in God gelooft, is een wezenlijke kennis van de mens zonder God en buiten God om een volstrekte onmogelijkheid. Marx en Freud kunnen ojis veel over de mens leren. Maar voor ons, die in God geloven, kunnen zij het laatste en beslissende woord niet spreken. Heel veel van wat zij zeggen is waar, het is echter niet de laatste waarheid. Hun mensbeschouwing is voor ons onaanvaardbaar, omdat zij het allerbelangrijkste: het betrokken zijn van de mens en zijn leven op God, de mens als schepsel Gods, ontkennen.

Wij leien nu al geruime tijd „De Vrijdenker”. Dit weekblad, dat'zich ten doel stelt de mens te dienen door God te ontkennen, zet ons telkens aan het denken. Maar de mens, die „De Vrijdenker” voor ogen staat, is voor mij onaanvaardbaar, omdat deze mens mist wat voor mij tot het wezen van de mens behoort, omdat „De Vrijdenker” loochent wat naar mijn overtuiging de mens pas waarlijk en voluit tot mens maakt: God en het geloof in God.

Dit alles bedoelen wij en brengen wij tot uitdrukking wanneer wij getuigen: menselijk leven zonder geloof in God is niet mogelijk! BUSKES Jr.

Wee de overwinnears!

De verkiezingsuitslag in Italië, die in elk geval niet een ruk naar het communisme is geweest, maar een onmiskenbare uitspraak vóór het Katholicisme, heeft menigeen ook in ons land een zucht van verlichting ontlokt. Degenen, die zich zonder meer verheugen over het „halt” aan het communisme toegeróepen, moge ik ter ernstige overdenking aanbeveien een verslag van enkele redacteuren van het Rooms-Katholieke Weekblad „De Linie”. Deze heren zijn naar Rome gevlogen, om met eigen ogen waar te nemen, wÈit er in Italië aan de hand was. Nog geen uur na aankomst, zo schrijven zij („Linie” van 16 April), bevonden zij zich in de St. Pieter, waar de Paus in eigen persoon een plechtig lof zou celebreren. Zie hier enkele grepen uit hun verslag:

„Eindeloze rijen jongere of bejaarde heren in rokcostuums vol majestueuze decoraties, romeinse adel in middeleeuwse pronkgewa-

den, Malthezer ridders met hun felle mantels, hoge militairen, politie en Zwitserse lijfwachten met hun bonte dracht, en daartussen het paarse en scharlaken gewemel van talloze prelaten en kerkvorsten, afgewisseld door groepen van vrouwen, die hetzij een zwartwit kloosterkleed droegen (nonnetjes in nooit geziene dracht zullen hier zeker elke Nederlander opvallen) hetzij «en mondain gala, dat men nog slechts van oude prenten meent te kennen.

De heren verslaggevers hadden reeds kennisgemaakt met de felle kampagne der communisten, niet het minst tegen de Rooms Katholieke Partij en de haar steunende Kerk gericht, en erkennen, dat er waarlijk wel reden is voor het oordeel dat in het Amerikaanse maandblad „Time” heeft gestaan over de Italiaanse wereld met „een van de oudste, schoonste en meest verrotte aristocratieën van Europa”. Hun verslag vervolgt met een beschrijving van