VERHELDEREND EN VERBIJSTEREND

De heer Tilanus heeft ter jaarvergadering van de C.H.U. opnieuw een lans gebroken voor een nationaal kabinet, na de verkiezingen te vormen uit alle democratische partijen.

De C.H. houdt er echter terecht ten volle rekening mede, dat haar wensen in dit opzicht niet vervuld zullen worden. Dat blijkt uit een hoofdartikel in haar weekblad „Koniiffein en Vaderland” van 12 Maart 1948, gesigneerd door B. In dit hoofdartikel wórdt de vraag aan de orde gesteld: hoe en met wie moeten wij samenwerken? Die vraag geldt, aldus de schrijver, het te zijner tijd te vormen kabinet, maar dient reeds vóór de verkiezingen aan de orde te komen en zo mogelijk tot duidelijke uitspraken te leiden, opdat de kiezers weten, welke kabinetsformatie ,zij bevorderen door op deze of gene partij te stemmen. De schrijver wijst vervolgens vijf partijen aan, die als regeringspartij kunnen optreden: de K.V.P., de P. v. d. A., de V.V.D., de A.R.P. en de C.H.U.

Onder die partijen onderscheidt hij twee min of meer gelijkgezinde groepen, en gaat dan voort: „het moet dunkt mij mogelijk zijn, dat de V.V.D., de A.R.P. en de C.H.U. het vóór de verkiezingen eens worden over een gemeenschappelijk basisprogram, t.w. 1. „Handhaving van de volstrekte eenheid en souvereiniteit van het Koninkrijk der Nederlanden met besliste afwijzing van iedere buitenlandse inmenging op dit punt in welke vorm ook. Herstel van het wettige Nederlandse gezag in alle delen des Rijks en afscliaffing van staatkundige veranderingen welke op onwettige wijze zijn tot stand gekomen. Daarna voorbereiding van de Rijksconferentie, in uitzicht gesteld bij de Koninklijke rede van 7 December 1942. 2. 'Verdediging van de waardevastheid van het Nederlandse betaalmiddel door drasti-sche bezuiniging op de overheidsuitgaven en het geven van zo ruim mogelijk baan aan het particuliere initiatief. Beperking van de staatsbemoeiing op economisch gebied tot het strikt noodzakelijke en herstel van een onafhankelijke positie van de Nederlandse Bank.”

"wij nemen goede nota van dit program en van de zijde, waar het vandaan kqmt. Wij

hebben respect voor de klare wijze, waarop de heer B. zijn twee-punten-program —dat hij vergelijkt met het vierhoeksprogram van Dr Colijn in J933 heeft geformuleerd. Wij willen trachten, op dezelfde duidelijke wijze onze mening daarover te zeggen, en doen dat door ons oordeel over deze proeve van een C.H. programma samen te vatten in twee woorden: verhelderend en verbijsterend.

■Verhelderend. Wij weten nu immers, dat van C.H. wordt gepropageerd, om de klok, voor wat het Indonesisch en buitenlands beleid betreft, vele jaren terug te zetten. „Herstel van het wettige Nederlandse gezag in alle delen des Rijks en afschaffing van ■staatkundige veranderingen, welke op onwettige wijze zijn tot stand gekomen.” Het is bekend, dat de C.H. practisch gesproken alles wat de Regering sinds de bevrijding met betrekking tot Indonesië besloot, onwettig noemt. De geciteerde zin betekent dan ook: terug naar 1941, en zo niet goedschiks dan kwaadschiks („herstel van het wettig Nederlands gezag”) 1 En dan daarnaast: „geen enkele buitenlandse inmenging’-’; dus „weg met de bemoeienis van de Veiligheidsraad; het is onze eigen zaak; daar heeft niemand wat mede te maken”.

Ook dat is een grote stap terug, want het beduidt een terug naar de neutraliteitspolitiek, een verwerpen van de gedachte „one World or none”, een ontkenning van het feit, dat bij de oplossing van het Indonesische geschil grote internationale belangen op het spel staan, (politieke, strategische, economische), en dat mitsdien de internationale gemeenschap terecht in een of ander opzicht in de gang van zaken gekend wil worden.

Plint, 2 van het program behoeft geen commentaar. Terecht herinnert de heer B. aan het vierhoeksprogram Colijn van 1933. De waardevastheid van het geld wordt tot hoeksteen van het economisch regeer-beleid geproclameerd. Dit beleid moet gerealiseerd door drastische bezuiniging, een bezuiniging, welke zich stellig niet tot de militaire uitgaven zal uitstrekken, want het

gezag in Indonesië moet immers hersteld, en die ook het onderwijs niet zal treffen (denk aan Sneekl).

Wij vrezen dus met grote vreze, dat bedoeld is het mes te zetten in de sociale voorzieningen. De drastische bezuinigingen moeten toch ergens vandaan komen. En verder: vrijheid blijheid! Nogmaals: dit alles is verhelderend. Wij weten opnieuw, niet aan de waarheid tekort te doen, wanneer wij van de C.H.U. zeggen, dat zij sterke reactionnair-liberale tendenzen vertoont. Wij noemden het twee-punten-programma ook: verbijsterend.

Niet alleen en niet in de eerste plaats, omdat ieder constructief geluid in dit programma ontbreekt, of omdat zelfs een splintertje besef van de formidabele geestelijke en politieke crisis, waarin de wereld en (vooral) West-Europa verkeren, tevergeefs in dit product van C.H. denken gezocht wordt; al is dit alles al erg genoeg. Maar wij gebruikten het woord verbijsterend allereerst en vooral, omdat deze proeve van staatkundige wijsheid komt uit de koker van een groep, die zich met veel stemverheffing als de christelijke aanduidt, en die ons, p.c. leden van de P. v. d. A., hardnekkig en publiekelijk verwijt, Gods woord in de politiek terzijde te laten en prijs te geven.

Wij vragen: wat heeft dit 2 punten-programma te maken met het oordelende, reddende en bevrijdende woord van God, met het „En toch” van Jezus Christus, met het „Zoek eerst Zijn Koningschap en de gerechtigheid, die daartoe behoort, en dat alles zal als een toegift u geschonken worden”? Zeker: een tekst als wij hier aanhaalden kan evenmin als andere bijbelgedeelten rechtlijnig worden gehanteerd als staatkundig programma. Maar even zeker moet worden betuigd, dat slechts dat programma voor hen die in de staatkunde aan den Heer gehoorzaam willen zijn, kan worden aanvaard, waarin ruimte is geschapen voor de beleving van de geboden en beloften, die ons in het Evangelie worden verkondigd.

Van die ruimte is in dit C.H. programma, in deze twee-eenheid van souvereine gezagshandhaving en drastische bezuiniging, van macht en van geld, waarbij de anarchie der economische vrijheid wordt geproclameerd en ieder appél op gerechtigheid en het zijns broeders hoeder zijn is verstomd, naar onze overtuiging niets, maar dan ook niets terug te vinden. Toch wordt het als een stuk christelijke staatkunde aan ons volk voorgehouden. Door mannen, die met ons staan in hetzelfde geloof, en van wie wij zeker niet zullen zeggen, dat zij minder gelovig of vroom of wat ook, dan wij zijn. Maar juist daarom wordt dit C.H. programma tot een benauwend raadsel. Kwam dit stuk van atheïstische, van nihilistische zijde, het ware te betreuren, maar begrijpelijk.

Maar nu..., nu zijn wij verbijsterd; om méér dan politieke redenen. J. P. HOGERZEIL.

Nederlands standpunt misschien juist, maar als algemene lijn, dunkt ons, onhoudbaar; zeker als men van Amerikaanse kant ook met een gecoördineerde instantie te maken heeft. De keuze van Hoffman is daarbij een compromis tussen Trumans regering, die graag een van haar eigen staatssecretarissen had aangewezen, en de Republikeinen, die een echte zakenman wensten: Hoffman komt wel uit de „big business” hij was directeur van „Studebaker” —, maar hij is geen dogmatisch voorstander van het economische vrije spel; van conservatieve kant wordt hij als een „rode New Deal-er” beschouwd. In ieder geval heeft hij zeker begrip voö\de noodzaak van een zekere planmatigheid in het herstel der Europese economie.

Wat blijft er naast deze samenwerking en de Benelux nu nog voor economische taak voor de „Western Union” over, die in de personen van hun ministers van Financiën, deze week in Den Haag bijeenkwamen? Het is in ieder geval goed dat het geen ministers van Economische Zaken zijn met het oog op het boven aangeduide wantrouwen; uit een overleg tussen de verant-

woordelijken voor de' schatkist en de deviezen kan al venijn genoeg gezogen worden. In ieder geval zal er wel aan de orde komen, dat Frankrijk aan het einde van zijn pond-sterling-bezit is en er zal ook wel een beroep op België gedaan worden om zijn exportoverschotten door de partners niet meer in dollars te vorderen.

Het kan zijn dat hier uit veiligheidsoverwegingen een noodverband moet worden aangelegd, maar een werkelijke oplossing hoort toch in het verband der „Marshall-Zestien” thuis. Maar het kan natuurlijk zijn dat een zekere druk op België, om zijn voorsprong op monetair gebied op te geven, beter in het kader van 5 buren dan van 16 soms vrij verre vrienden kan worden uitgeoefend. Ook daar zou het dan weer Spaak moeten zijn, die de grens van België’s offers zou moeten bepalen en die zijn volk weer van de noodzaak van die offers zou moeten overtuigen. Maar Spaak is met de Prins-Regent in Amerika reeds ten bate van' de defensieve kant van de „Western Union”. Wij zullen nog wel eens op zijn betekenis in België en Europa terugkomen.

W. VERKADE

i dl

Algemene Mededeling.

Aan de Secretarissen van de Afdelingen zijn opnieuw enige Rondzendbrieven gezonden met dringend verzoek bepaalde zaken te regelen, bepaalde vragen te beantwoorden en rekening te willen houden met het feit, dat wij in de dagen van de