open brief aan de jonge Nederlandse onderwijzers en onderwijzeressen

Amice,

Ik heb Zondag met groot genoegen de preek van onze oude dominee beluisterd. Die preek heeft me weer opnieuw aan het denken gebracht. Je moet namelijk weten, dat ik de laatste maanden al maar achtervolgd wordt door het idee, dat ik als jong onderwijzer mijn plicht ten opzichte van mijn klas verzaak. Ik studeer "'namelijk voor de hoofdakte. Nu lachen mijn collega’s en mijn hoofd me wel uit, als ik begin over dat verwaarlozen, maar ondanks dat laat het probleem me niet los. Ze hebben me namelijk op de kweekschool opgeleid tot zelfstandig denken. Misschien is dat niet de bedoeling geweest, maar toch: het is het resultaat geweest. En nu willen ze bij mij op school weer, dat ik afstap van dat zelfstandig denken, dat ik de schrijver van een bepaalde aftandse methode voor mij laat denken. Nu is dat in de practijk gelukkig niet zo heel erg, want de Inspecteur komt toch maar één keer per jaar, en die datum vermoeden we meestal wel ongeveer vooruit, zodat ik tegen die tijd mijn verplichte boekjes wel vóóraan in de kast heb staan en precies weet te antwoorden op de altijd weer eendere vragen die die man me altijd doet: ik prepareer de antwoorden altijd van tevoren en het gaat steeds goed. Gelukkig dat die man nooit een poging doet om mijn werkelijke werk te bezichtigen: de methodenschrijvers zouden aan die Inspecteur een klant kwijtraken en dat zou me buitengewoon spijten.

Maar laat ik nou eens vertellen van die dominee. Of: eigenlijk niet van die dominee, maar van de preek of neen! niet over die preek, maar over de tekst waar die preek over ging. Ach neen! toch niet! Laat ik het eerst eens hebben over het Boek, waar die tekst in stond.

Het zal je waarschijnlijk niet verwonderen, als ik zeg, dat die dominee uit de Bijbel preekte. Het zal j e niet verwonderen, maar ik moet het toch evengoed aan je zeggen, omdat de mensen meestal maar denken, dat die Zondagse preken uit het een of andere boekje opgediept zijn, dat elke willekeurige pennelikker zou kunnen hebben geschreven. Maar jij bent een Christelijke onderwijzer, en je zult dus wel al weten, dat de dominees altijd preken uit Gods Woord. En weet je nou, waar die dominee tover preekte? Ja, zoek het maar gauw eens op: hij preekte over Mattheüs 6. Zoals dat de gewoonte is, las de dominee het eerst allemaal voor: Lees maar mee: „Zijt niet bezorgd voor Uw leven, wat Gij eten, en wat Gij drinken zult; noch voor Uw lichaam, waarmedè Gij U kleden zult.” (VS. 25). En even verder: „Zijt niet bezorgd!” En nog verder: „Want al deze dingen zoeken dé heidenen”, (vs. 32). En lees vooral het laatste vers van dat hoofdstuk. De dominee las dat zo voor: en de mensen zaten zo te luisteren. Dat wil zeggen: de dominee verwachtte natuurlijk, dat ze luisterden; ik veronderstelde dat ze luisterden (want het zijn hier allemaal

erg gelovige mensen: ze blijven uit de kerk weg, wanneer er een dominee preekt, die lid is van de P.v.d.A.) en de mensen zelf meenden dat ze luisterden. Maar: het was erg koud, de roosters van de kachels lagen nog bij de smid, en de muren van onze kerk geven nogal kil af. En of het nu kwam door de kou, of dat het door iets anders kwam, ik weet het niet, maar ik werd warm van binnen. Ik begon te denken: gunst, zo’n dominee, die eigenlijk alleen maar ’s Zondags werkt, maakt een gewoon mens toch nog wel eens op iets belangrijks attent. Snap je nou al, waarom ik je deze brief schrijf?

Als we van de Kweek komen, dan hebben we daar geleerd, dat het ware weten slechts uitgaat van één vak, of van een kern van met elkaar in verband staande vakken.

Dan hebben we daar geleerd (als we tenminste een goede kweek bezocht hebben; en er bestaan immers geeen andere... allemaal bevoegde leraren) ik zeg: dan hebben we daar geleerd, dat niet het materiële, maar het ideële, het Christelijke, op aarde primair is.

Dat staat ook in dat Boek, waar die dominee uit preekte ik geloof in de buurt van de teksten die ik hierboven aanhaalde kun je het misschien even voor me opzoeken; ik heb, met al m’n Hoofdaktestudie, beslist geen tijd om me in dat dikke boek te verdiepen bovendien: ze examineren er toch niet uit; waarom zou ik het dan doen?

Maar laat ik niet afdwalen. Als we van de Kweek af komen, komen we in de practijk. En dan duurt het meestal niet lang, of we worden ingepalmd door het schoolmeestersdom. We komen in hun ban. Heel langzamerhand (d.w.z. we merken het zelf niet) gaan we meehuilen met de wolven in het bos: we gaan „studeren.” We gaan: onze studie voltooien ons inzicht verdiepen!

We gaan halen: akte jaartallen, akte Middeleeuwse letterkunde, akte klankleer, akte romans-uit-het-hoofd-leren.

We gaan halen: akte Frans, Duits, Engels, Wiskunde, Handelskennis, Geloofsleer, Kerkgeschiedenis.

En dan verdienen we veel geld...! We worden benoemd als Hoofd; we worden benoemd bij het Mulo. We moeten noodgedwongen een nieuw spaarbankboekje halen. We gaan denken aan een nieuwe Bankfusie wegens Kapitaalaanwas in Onder-Wijzer(s)-kringen.

En weet je, wat we niet doen: we doen niet, wat onze hand vindt te doen met de kinderen, waarvan Kuyper gezegd heeft, dat we met hen in de armen de wacht bij het Kruis moeten betrekken. We worden doodgewone schoolmeesters, terwijl we *m de grond van de zaak priesters en profeten behoren te zijn.

En straks, lui, gaan we een reünie houden. Dat hoort er zo bij, als de levensavond daalt. We zullen elkaar daar met dikke.

gezapige buiken uitlachen, denkend aan onze Kweekschooldagen. We zullen glimlachend ons (verhoogde!) pensioen opstrijken. En op ons graf komt dan een bordje met: „Hier rust onze lieve schoolmeester”. Misschien komt onze naam wel in „Van Plato tot Decroly”. Weer een naam er bij dan, weer een onderwerp. Ik zie mezelf al staan in de eerbiedwaardige rij, achter Decroly en Boeke.

W. A. Brug, geb.. 1924, gest

Kweekschool te Meppel. Onderwijzer te Lutjebroek, Boerenheipolder en Kudelstaart. Had liefde voor de kinderen (en dat een schoolmeester!), schreef in diverse tijdschriften (speciaal niet vermeld waarover, hoe en waar: men mocht het eens lezen en begrijpen!) Werd begraven (kosten door Schoolbestuur betaald; eindelijk eens een subsidie-loos voorschot!) Is vergeten (behalve in de historische paedagogiek).

Begrijp je nu zo langzamerhand waarom ik je deze brief schrijf. Als je het niet begrijpt, dan spijt het me geweldig, maar ik heb heus geen tijd om me duidelijker uit te drukken: ik moet studeren (ha! daar is juist de post met de nieuwe lessen: even kijken wat voor interessants die leraren me nu weer te vragen hebben). Als je het wel begrijpt, dan vind ik dat natuurlijk erg fijn. Daar ben ik Schoolmeester voor: dan hoef ik het niet nog eens een keer i*it te leggen. Maar dan moet je, net als de kinderen in je. klas die iets dóór hebben, nu zelf aan het werk gaan. Je móet dat dikke Boek, waar die dominee uit preekte, eens gaan bestuderen. Voor dat je dat gaat doen ben ik niet gerust. Niet over je zelf, niet over je werk, en ook niet over je resultaten. Je moet ook je zangboek uit school eens mee naar huis nemen. En je moet eens opzoeken Gez. 180 : 6. En dat moet je eens goed prepareren voor de volgendte dag en het in je binnen laten dringen. En dan moet je het eens met de kinderen in je klas zingen:

„Gij wilt toch niet regeren

als een, die alle s weet?”

Kunnen ze bij jou in de klas mooi zingen? Bij mij wel. Maar dat zingen vind ik op zichzelf nooit het mooiste: ik vind altijd het mooiste, wat er van het zingen als resultaat komt. Heb je wel eens zo’n resultaat gezien? Ik nog nooit. Maar ik geloof, dat er ook wel dingen zijn, die je niet zien kunt. Dat staat ook in dat dikke boek. Wel, verdraaid: wat staat er toch ontzag’lijk veel in dat dikke boek... Ik heb niet langer tijd om te schrijven aan je: ik ga in dat Boek lezen, want morgen stelt Hij (weet je wie ik daarmee bedoel?) me weer de hele dag voor dertig kinderen. En ik laat voor vandaag, voor altijd, die andere mik-mak liggen: daar verdien je toch alleen maar geld mee. Ik hoop, dat je me nog eens terug schrijft in m’n eenzaamheid. Ik denk steeds aan je. Je

W. A. BRUG.