Om dit aan te tonen zou ik willen wijzen op de verkiezingsstatistiek, die het Gemeentelijk Statistisch Bureau te Amsterdam heeft uitgegeven over de drie verkiezingen van 1946. Wat blijkt daaruit? Dat geen enkele partij zozeer gebonden is aan een bepaalde klasse, als toen de Partij van de Vrijheid. Zelfs de communisten kwamen percentueel met hoger cijfers uit de bus in de Apollobuurt, dan de P.v.d.A. op Kattenburg. Daaruit bleek tevens, dat én de KVP én de P.v.d.A. het meest gelijkmatig verspreid waren. Voor de KVP behoeft dat niet te verwonderen, voor de P.v.d.A. is het een bewijs, dat zijn bedoeling om inderdaad volkspartij te zijn, door de kiezers begrepen is.

Is het nu „kleintjes” geoordeeld, als ik de overgelopen kiezers van de VVD (niet het program!) karakteriseerde als geprikkelden door het belastingbiljet? Ik meen, dat deze belastingbiljetten voor velen het symbool werden van de als beklemming gevoelde macht over het aller-particulierste leven; en in die beklemming ontlaadde zich de wrevel over allerlei maatregelen op economisch gebied van de bonnenplakkerij af tot de bemoeienis van de ambtenaar toe. Wanneer deze mensen de dingen in een zuiverder ve;:band zagen (na-oorlogse economische en financiële maatregelen zijn nog

geen socialistische ordening), zouden ze minder geprikkeld zijn geweest. Nu konden ze gemakkelijk de weg vinden tot een partij die krachtens haar beginsel juist aan die gevoeligheden tegemoet kwam.

Nu wil ik, tot slot, wel zeggen, dat mij, reeds bij het schrijven van verkiezingsartikel, iets dwars zat. Dit: als dan die schapen ter kooi gingen bij Oud, Tilanus en Romme, hoe moeten wij dan denken over die ruwgeschat honderdduizend, die bij Gerben Wagenaar wegliepen en bij de P.v.d.A. terugkwamen? Laat ik het onomwonden zeggen: ik meen, dat ook voor de Partij van de Arbeid hier een geestelijk gevaar schuilt. Niet, dat wij niet blij kunnen zijn, dat voor zovelen de ban van het communisme' is verbroken. Maar wél moeten wij weten, dat wij er nog niet zijn, als wij hierover juichen. Want deze mensen verwachten toch iets, wat zij bij de communisten meenden te vinden. Ik weet, dat wij ze dat n.l. het zinneprikkelend woord, radicalisme niet kunnen, mogen en zullen geven. Wij zullen hun ook moeten duidelijk maken, dat wij waarlijk een nieuwe partij zijn: radicaal-socialistisch, maar zonder dogma, want realistisch. En diepdemocratisch.

L. H. RUITENBERG.

DE TIJD EIST SNELHEID

In het personeelblad van een grote drukkerij werd kort geleden een discussie gevoerd over de betekenis van de steendruk en de offset. De steendruk is een directe druk van de steen, de offset is een druk niet rechtstreeks van het zink, dat al veel minder mogelijkheden biedt dan de steen, maar van het rubberdoek. Een offsetdrukker-technicus getuigde: „De tijd eist snelheid en de grote oplagen eisen nu eenmaal, dat de offset de steendruk moet verdringen”.

Tegen deze apologie van de offset komt Aart van Dobbenburgh, de lithograaf-kunstenaar in verzet. Hij citeert enkele zinnen, die hij in 1940 schreef: „De befaamde en beruchte polsslag van de tijd stelt eisen. Zóveel drukken van de machine per uur meer, is zóveel arbeidskracht minder;.minder arbeidskracht betekent lagere kostprijs en lagere kostprijs geeft kans op meer winst. Om de winst vooral is het te doen. Men moet vooral maatschappelijk slagen. Wat hindert het de haastige mens van deze zakelijke eeuw, dat de handdruk zoveel meer en beter het kunstwerk weergeeft dan de snelpers? Wat deert het hem, dat de offset, die, uit de steendruk voortgekomen, deze hoe langer hoe meer verdringt, voor kimstenaar en prentkenner weer zoveel minder mogelijkheden heeft dan de steendruk-snelpèrs?”

En dan zingt van Dobbenburgh de lof van de steen. Het is een vraag of Senefelder wel ooit heeft voorzien de mogelijkheden welke de door hem uitgevonden techniek aan kunstenaars bieden zou. Maar toen hij, omstreeks 1796, schreef: „Ik wens, dat zij spoedig over de gehele aarde verspreid zal zijn, de mensheid door vele voortreffelijke voortbrengselen dienstbaar zal wezen en

haar tot veredeling zal strekken en niet voor slechte doeleinden zal worden gebruikt. Dat geve de Almachtige. Dan zijn de uren gezegend, waarin ik de uitvinding deed”, toen heeft hij zeker niet vermoed in welk een diepe zin zijn wens in vervulling zou gaan.

Kunstenaars hebben, dank zij de steen, niet een minimum aan middelen, aan de meest edele en menselijke gevoelens gestalte gegeven. Bijna geen andere techniek stelt als de lithographie de kunstenaar in staat, het verdichtend en dromend element in de kunst geestelijk zó verdiept te realiseren. Immers tragisch, verheven, onstoffelijk, bovennatuurlijk, muzikaal kunnen de gewaarwordingen zijn, welke door het werk van de kunstenaar-lithograaf tot ons komen.

De meest verborgen roerselen der ziel zijn p,an de steen toe te vertrouwen. Zij wacht in haar onbevlekte blankheid en reinheid als een bruid haar minnaar. Rembrandt, de grote magiër van het licht en donker, zou in de lithographie meesterwerken van de hoogste orde gemaakt hebben, ware die techniek toen reeds ontdekt geweest.

Niemand zou Senefelder, die arm en berooid stierf, dankbaarder zijn geweest dan juist Rembrandt. Want hoe teder zou hij zijn Hendrikje Stoffels uit het donker te voorschijn getoverd hebben. Als geen ander had hij haar beeld op de steen kunnen neer schrijven, vol van levensverwachting en overtogen door een mild en teder-grljs licht. * Ja, Senefelders bede is in vervulling gegaan. De kunstenaars-lithographen hebben de stenen doen spreken! Maar de eis van de tijd?

De tijd eist snelheid! Ja waarlijk, de tijd eist snelheid!

Ik herinner mij een oude boer, een man met veel levenswijsheid, die in zijn leven de eeuwigheid nooit door de tijd en de rust nooit door de jacht liet verdringen. Hij woonde op Texel en hij vroeg mij, die als jong predikant in mijn eerste gemeente nog al haast had, waarom ik toch zo hard liep. Ik zei, dat ik het niet wist, want ik durfde hem niet te antwoorden, dat de tijd snelheid eist.

Ik herinner mij ook, dat Paul Morand ergens een Chinese anecdote vertelt. Een Chinees komt in New York aan en vraagt aan een Amerikaan de weg. Deze beveelt hem van vele wegen één weg aan, die hij zelf altijd neemt en die bijzónder efficiënt is: „door deze weg te nemen win ik drie minuten”. De Chinees kijkt de Amerikaan wijs glimlachend aan, zoals alleen de zonen van het Rijk van de Hemel het kunnen, en vraagt hem: „En wat doet u met die drie minuten?”

Aart van Dobbenburgh is een goed vriend van mijn Texelse boer en Morand’s Chinees. Luister!

~Ach ja, mijnheer, de tijd eist. Maar de tijd, dat zijn u en ik. De tijd eist, omdat de mensen eisen! De mensen, die het echte van het onechte niet meer weten te onderscheiden. En die al erg blij zijn als het er maar zo’n beetje op lijkt.”

En dan citeert van Dobbenburgh enkele woorden uit het prachtige stuk, dat men vond onder de nagelaten papieren van de Franse piloot Antoine de Saint-Exupéry: „Ik heb me natuurlijk vergist toen ik twintig was. In October 1940, toen ik terug was uit Noord-Afrika, waarheen ons eskader was uitgeweken en mijn' wagen bloedarm stond opgeborgen in ’n stoffige garage, toen heb ik paard en wagen ontdekt. En daardoor het gras van de wegen. De schapen en de olijfbomen. De olijfbomen hadden een andere taak dan de maat te slaan achter de autoruiten bij een snelheid van 130 km per uur. Zij toonden zich in hun echte rhythme het traag doen groeien van olijven. De schapen hadden niet meer als enig doel, in de weg te lopen en je gemiddelde te drukken. Ze werden weer levend. Ze lieten echter keutels vallen en maakten echte wol. En ook het gras had z’n betekenis, want dat graasden ze. En ik voelde mij herleven in dat eeuwige’ stukje wereld, waar het stof geurt en ik vond, dat ik heel m’n leven lang een idioot was geweest.”

De tijd eist! Waarachtig! Maar het wordt hoog tijd, dat wij ons allemaal wat meer als idioten gaan zien. Dan worden we misschien wat meer mens. Dan gaat de tijd wat minder eisen en dan worden wij mensen misschien wat gelukkiger.

Ik zit weer op het nooit volprezen eiland van mijn Texelse boer. Ja, waarom loop ik toch zo hard? En wat doe ik met die drie minuten, die ik door mijn hard lopen won? Mijn oude vriend zal ik niet meer ontmoe' ten. Hij ligt begraven in de schaduw van de kerk te Oosterend. Maar de Texelse polder getuigt nog altijd, net als vroeger, van wijdheid en rust.. En boven de polder de hemel. En de schapen laten nog altijd echte keutels vallen en maken echte wol. En ook het gras heeft z’n betekenis. Want dat grazen ze. En op het kleine boerderijtje, waar ik op een polderdijkje zo maar wat zit te kijken naar de korenvelden en de weilanden en de hemel, werkt een jonge Texelse boer met één zelfde rust en wijsheid, als waarmee de oud Texelse boer het vijf en twintig jaar geleden deed. T)e tijd eist snelheid! Idioten, die wij zijn!

J. J. BUSKES Jr.