Terzijde van Friesland

Het gaat mij hier om niets meer, dan om een paar opmerkingen over Friesland. Er is weer een en ander gaande, vindt men in Holiand, en men maakt grapjes over FryslS,n Frij, dat een soort lerland wil worden. Laat mij, die bijna 15 jaar in Friesland verkeerde, in verschillende delen woonde de Wouden, de Greide, de kleine stad en mijn kennis slechts vergaderde uit de gesprekken in de huiskamers en in de vergaderingen, iets over Friesland mogen zeggen. Ik wil dat juist nu doen, nu ik voldoende afstand heb kunnen nemen van Friesland, doordat ik minstens twee jaar ondergedompeld ben in de „grote” wereld van Holland.

Ten eerste dit: Friesland ligt verder van Holland, dan Holland van Friesland. De Fries gaat getroost naar Holland, hij aanvaardt de veie uren sporen, en hij heeft ook niet zo’n tempo, dat hem hindert. Maar de Hmlander, van ounder op ounder gewend om iedereen te ontvangen, die door de bevolkingsdichtheid een perfect vervoerssysteem heeft waar hij intussen toch nog ontevreden over is vindt Leeuwarden oneindig-ver weg liggen. En de provincie is geheel onbereikbaar voor hem. Laat Friesland, als ’t wat nodig heeft, dus maar naar Holland komen!

In deze figuur ligt de gehele narigheid. De Friezen zijn niet stijfkoppig dat is een Hollands misverstand, dat het verschil niet weet te maken tussen karaktervolle reserve en domme stijfheid en zij komen naar Holland. Zij maken daar een goed figuur als ambtenaren en in alie werk, waar men betrouwbare en toegewijde mannen en vrouwen vraagt. Zij aanvaarden in Friesland de Hollandse kranten en de Hollandse scholen, de Hollandse burgemeesters en de Hollandse dominees. Holland kent Friesland niet.

Maar en dat is de tweede opmerking ergens blijft bij de Fries een weemoedige droefheid, soms tot wrok uitstaande, dat men de Fries toch niet in zijn totale menszijn benadert. Het eigene: zijn taal, zijn tempo, zijn bedachtzaamheid, zijn andersgeaarde humor, als folklore geregistreerd. maar niét als iets wezenlijks geëerbiedigd, Het is de pijn om dit misverstand, waardoor Friezen soms kunnen oplaaien van boosheid, halsstarrig doen, zich in Hol-

landse ogen althans aanstellen, want de Hollander is wel zeer gematigd, en vindt extremigheid gauw belachelijk, omdat hij het niet begrijpt.

De Friese strijd is een taalstrijd. Men moet intussen wei zeer weinig van de taal afweten om te menen, dat dit een onbelangrijke zaak is, een kwestie van klanken en rangorde van woorden. De taal spiegelt de ziel. De taal vormt een hechte gemeenschap hoe ontoereikend de taal op zichzelf ook is om als middel tót uitdrukking te dienen. De taal stelt de mens in de keten der geslachten, zij is de beste herinnering aan het feit, dat de traditie machtig is in ons leven.

Welnu: dat Friezen vechten voor hun taal, en dat niet doen omdat ’t liedje „Pake syn klok” in zijn verrukkelijke sentimentaliteit onvertaalbaar zou zijn, maar omdat de taal de springplank naar alle andere gebieden der cultuur is, ddarom staat hij ervoor. Hij wil dit teken ter ergernis stellen in Nederland, ook als protest tegen het niet-gezien worden van het eigene.

Ten derde: De strijd van de bewuste Friezen wordt verhevigd door het verzet van Friezen-zelf, zowel binnen als buiten Friesland. Ook dat moet men begrijpen en billijken. Hoe vaak is het mij overkomen, dat mensen zich verontschuldigden niet goed Hollands te spreken, en daarom zo zeiden ze dan maar in de boerentaal overgingen. „Domeny begrypt us wol”. En daarmee hadden ze mij, de Holiands-spreker, boven zich gesteld. En hoe weinig goed, werkelijk goed-glad Hoilands heb ik horen spreken door onderwijzers, die er toe verplicht waren en door mensen, die als Frans-sprekende Vlamingen zich onbewust op een hoger niveau dachten te stellen. Ik heb dikwijls een gevoel voor de zieligheid hiervan niet kunnen onderdrukken, want de fierheid, het goede gevoel van eigenwaarde, was hier teloor gegaan, Als het mij trof, hoeveel te meer moet het dan de mannen uit de Friese strijd pijn doen.

Soms treft men, vooral bij Friezen buiten Friesland, een „Selbsthasz”, een af keer van het eigene. Zij hebben, nu geworteld in het Hollandse cultuurleven, op een afstand, de kleine afmetingen gezien menen zij van Friesland, waar men graag kwesties

heeft, ruzietjes volhoudt tot over het graf, een taal cultiveert,. die maar door 300.000 mensen gesproken wordt, in een fanatisme verteert, waardoor de zachtere dingen van het leven de Fries kent er velen verdorren. Zulk een Fries nu oordeelt onrechtvaardig. Hij ontvlucht de moeilijkheden, en hij is als de veramerikanseerde Nederlander, die blij is dit land van „mist en mest en modder” ontvloden te zijn —• daarmee aantonend, dat hij zijn eerste liefde vergeten heeft. En daarmee opnieuw de Friese strijders kwetsend en aanzettend tot gevoelens, ’ waar een Hollandse meneer bij zijn bittertafel om lacht.

En ondertussen gaat de strijd om een vrij Friesland door. Ik kan de concrete voorstellen die men doet, niet beoordelen. Zelf heb ik, als Hollander, die zo onbevangen mogelijk de Friese mens wilde benaderen daartoe verplichtte mij niet alleen mijn ambt, maar ook de eerbied voor mijn andere studiegenoot Klaas Terpstra, die juist al die dingen, die men Friezen toeschrijft, niet had en toch zo innig-warm over Friesland kan spreken al die jaren de absurditeit gevoeld, dat Friezen hun taal niet op school leren, de kinderen vervreemd werden van hun dagelijkse denkvormen, en daardoor hun ganse leven een minderwaardigheidsgevoel hielden, dat zich op andere punten wreekte. Ik heb het, als Hollander, nooit goed kunnen hebben, dat voorzitters van dorpsverenigingen In het plechtige Hollands vervielen, doorspekt met Friesismen, en dat zij vaak de preek in ’t Hollands wilden horen, omdat het zoveel vromer klonk. Wat een gevaar voor het religieuze leven ligt in dat laatste!

Een deel van Nederland voelt zich bekneld. Ik meen: terecht ondanks alle rationalistische bezwaren, die men mag opperen om het weg te praten.

Het zou een eretaak van een nieuw Nederland moeten zijn door genereuze plannen een stuk beknelling, waaronder duizenden bewust gebukt gaan en waar tienduizenden, zonder dat zij het weten, de merktekenen van dragen, weg te nemen. Hoe goed zou alleen al de verfriezing van het lager onderwijs werken. Daarmede zouden krachten vrij komen, die geheel Nederland geestelijk kunnen verrijken. Wie waarlijk geleerd heeft voor vrijheid te vechten, weet ook vrijheid te schenken. En wie vrijheid schenkt, bindt hen, die hij tegemoet trad, des te meer. Zulke banden zijn waardevol.

L. H. RUITENBERG.

OP WEG NAAR GEHEIME DIPLOMATIE?

Enkele verschijnselen van de laatste weken doen een oude vraag, die vooral in de socialistische beweging van vroeger nog al wat deining verwekte, opnieuw oprijzen. Het vraagstuk dat ik Ijedoel, is dat van de geheimhouding van wat er binnenskamers over de grootste politieke belangen wordt bedisseld. De verschijnselen, waarop ik doel zijn de volgende. Ten eerste: toen de heer Beel bij de formatie van een nieuwe regeringsploeg niet kon slagen, en de opdracht aan den heer Van Schalk werd gegeven, heeft deze een paar dagen lang in de grootst mogelijke stilte besprekingen gevoerd, zich de journalisten van het lijf gehouden, van de omstandigheid, dat er staking van tramen buspersoneel was gebruik gemaakt om zich aan nieuwsgierige ogen te onttrekken en werd hij om dit alles geprezen, ook door de kranten (althans door de hoofdredacteuren, die niet met de kluitjes in het riet werden gestuurd, zoals hun ondergeschikten). Als het er op aan komt, moet

ter wille van de verantwoordelijkheid geheimhouding worden betracht.

Het tweede verschijnsel, dat zich ih dezelfde tijd voordeed, spreekt nog sterker. Op een ogenblik, dat de spanning tussen Amerika en Rusland gevaarlijk wordt en er oorlog uit zou kunnen voortkomen, geven de Westerse mogendheden onder leiding van Amerika aan hun vertegenwoordigers in Moskou opdracht, om een bezoek ‘te brengen aan Molotow en Stalin en daarbij tegenover de buitenwereld een slót op de mond te doen. Eigenlijk: de* herleving der oude geheime diplomatie! Nota bene: onder aanvoering van Amerika, dat indertijd het heftigst te keer is gegaan tegen de verderfelijke gewoonten uit het oude, konkelende Europa, met instemming van de socialist Bevin en met hartelijke medewerking der Russische communisten (die overigens nooit zo happig op openbaarheid waren sedert zij een wereldmacht vertegenwoordigden). De strikte geheimhou-

ding in toegejuicht door vrijwel de gehele grote pers ter wereld: zó kon er tenminste nog iets worden bereikt...

Wat is er aan de hand? Wordt een oud dierbaar beginsel der democratie plechtiglijk begraven? Is het één der tekenen van de vloed van conservatisme en reactie, waarvan er zovele andere ons verontrusten? Is het een bewijs van het feit, dat de derde wereldoorlog onvermijdelijk wordt geacht, terwijl niemand de openlijke verantwoordelijkheid ervoor aandurft? Moeten wij besluiten tot een zodanige-afstomping van het democratisch besef der volkeren, dat zij gaan toejuichen wanneer hun nieuwe slavernij wordt bereid? M.a.w. moet het verschijnsel worden gewaardeerd als een stevige stap achteruit?

Het komt mij voor, dat wij eerst moeten letten op enkele belangrijke feiten, die met de bovengenoemde samenhangen. Onlangs is op een partijraadsvergadering van de P. v. d. A., toen de kabinetsformatie