gende oorlog ddar zal beginnen, waar de vorige ophield en dat betekent: Hirosjima-methoden?

Alleen Dr P. J. Meertens deed in „De Vlam” van 14 Augustus een waardig en bewogen protest horen tegen deze vermilitarisering van het Nederlandse volk. Alles blijft straks bij de feesten op de achtergrond de boeren, de kunstenaars, de fabrieksarbeiders, de onderwijzers ... één verschijnsel binnen ons volksleven wordt manifest op de voorgrond gesteld: het militaire apparaat. Als de Duitsers zo iets zouden doen, zouden we zeggen: Zie je wel, dat zijn die militaristische Duitsers weer.

Tenslotte:

Ik geloof, dat wij als christenen met ons volk, met koningin Wilhelmina en straks met koningin Juliana, zullen moeten meeleven. Niet zomaar oppervlakkig, maar diep doordrongen van de geweldige verantwoordelijkheid die zij te dragen hebben.

Maar als ik dan zie naar ons volk, nu 3 jaar na de bevrijding, als ik denk aan Indonesië, aan de doodstraf, aan het radioprobleem, aan de laatste verkiezing, aan de terugkeer naar het oude conservatisme, ook van het kerkevolk... dan is het mij niet goed mogelijk mee feest te vieren. En ais ik dan zie hoe oranjedragen en de bestaande maatschappij-orde aanvaarden en

verdedigen, voor zéér grote groepen hetzelfde betekenen als ik dan zie hoe het militarisme zich bij de komende feesten breed zal maken ... dan wordt het wel heel moeilijk om het oranjespeldje te dragen, dan zing ik liever, met een geheel andere achtergrond, dan waarmee het gewoonlijk gezongen wordt:

„Dat ik toch vroom mag blijven,

uw dienaar ’t aller stond: de tyrannie verdrijven, die mij mijn hart doorwondt.”

Op deze wijze helpen wij ons volk meer dan in te stemmen met de gewone burgerlijknationale geluiden. Dat de Amsterdamse Kerkeraad, die zich toch mede geestelijk verantwoord mag achten voor alles wat in de Nieuwe Kerk geschiedt

dat de Hervormde Synode, die zich toch mede geestelijk verantwoord mag achten voor alles wat binnen het Nederlandse volk geschiedt —■

mogen komen tot een Getuigenis, dat in waarheid, „in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift” zal zijn. Ook al zal dat niet „populair” klinken het zal wél heilzaam kunnen werken.

Kr. STRIJD

Tussen Moskou en Parijs...

Het blijft nog stil om de resultaten der besprekingen in Moskou: optimistische en pessimistische geruchten wisselen elkaar af; of het ene of het andere geluid gehoord wordt, hangt vooral af van de vraag, of de zegsman veel of weinig van deze besprekingen verwacht heeft.

Het enige wat thans wellicht reeds gezegd kan worden, is, dat de tijd zeker nog niet rijp is om te verwachten dat op het Kremlin een grote stap naar de algemene overeenstemming gedaan wordt. Dat is over enige jaren misschien zelfs over één jaar niet onmogelijk, maar thans nog wel. Aan de andere kant was het reeds vóór de besprekingen in Moscou duidelijk, dat de spanning om Berlijn niet tot oorlog zou leiden bij gebrek aan bereidheid van beide hoofdbetrokkenen om dit risico te nemen. Behalve dat Moscou niet over fabricageinrichtingen voor het atoomwapen beschikt en nog steeds industrieel zwaar in het nadeel is tegenover Amerika, mede door de enorme verwoestingen van grote delen van het Russisch industrie-apparaat, is het Rode leger midden in de reorganisatie van het mobilisatie-schema van zijn tankwapen. Het bezoek van Clay aan Washington schijnt anderzijds ook in de tot een preventieve oorlog geneigde kampen de uitwerking gehad te hebben, dat het enorme risico van een voorlopig in Russische handen laten van West-Europa zelfs alleen reeds in zuiver militair opzicht wordt beseft; daarbij komt dat de U.S.A. sedert het einde van de oorlog hun luchtvloot ernstig verwaarloosd hebben en nu begonnen zijn deze weer op te bouwen; en dat de openbare mening die daar toch oneindig meer gewicht in de schaal legt, dan in Europa, allerminst rijp is voor een nieuwe wereldoorlog.

De spoed dan ook, waarmee Molotow van zijn vacantie terugkwam, bewees, dat de

Russen er wel degelijk op gesteld zijn tot ernstige onderhandelingen te komen. Alleen hebben zij daarbij in zake Duitsland wensen, die door drie westelijke bezetters zeker niet ingewilligd zullen worden: zij zullen hun plannen tot economisch herstel van en overdracht van staatkundige verantwoordelijkheid aan West-Duitsland zeker niet stop zetten, om tegenover de deelname van de Oostzone weer het voortdurende Russische veto binnen te halen; zij zullen evenmin aan de Sowjets zeggenschap over het Ruhrgebied toekennen, zolang deze niet bereid zijn hun hetzelfde toe te staan in het Silezisch industriegebied. Terwijl er voorts onder westelijke mogendheden mogelijk een half jaar geleden nog wel waren, die bij gebrek aan overeenstemming met de Russen bereid waren, de scheiding van oost- en west-Duitsland voorlopig maar absoluut te maken en dus ook uit Berlijn weg te trekken, is nu gebleken dat de prestatie van de „luchtbrug” naar Berlijn zozeer het keerpunt is geweest voor het vertrouwen in het westen ook juist bij de west-Duitsers dat de drie westelijke regeringen deze prestige-winst eenvoudig niet meer op het spel kunnen zetten, op straffe van het verlies van alle moreel gezag in West-Duitsland en misschien wel op het gehele vasteland van Europa.

Het is dus inderdaad niet te zien hoe men het op enig belangrijk punt in Moscou over Berlijn of Duitsland eens zou kurmen worden. Zolang niet op ander terrein de Dardanellen, de Balkan, de Perzische petroleum, Korea, aan de Russen een uitweg wordt geboden zit men ongetwijfeld in een diplomatiek slop. Het zou dan ook zeer wel kunnen zijn, dat, terwijl Moscou het als een succes mag beschouwen, dat de onderhandelingen weer zijn begonnen, Londen, Parijs en Washington de heren

van het Kremlin op de hoofdpunten alleen maar aan de praat houden en ondertussen hoogstens wat ondergeschikte punten inzake Berlijn trachten te regelen.

Hoe het zij, het is duidelijk, dat de besprekingen in Moscou volledig aantonen, hoe de machtspolitiek der Grootste Twee volkomen vastgelopen is.

Europa’s parlement.

Des te interessanter is het te zien, hoe in West-Europa gedachten vorm en leven gaan krijgen, die op een geheel andere wijze het gezicht van de wereld kunnen gaan veranderen, dan in het pokerspel der machtspolitiek: De Franse regering heeft officieel het initiatief genomen tot een conferentie die tot de instelling van een Europees parlement zal móeten leiden. De weerklank die het Congres van Europa in Mei j.l. te Den Haag heeft gewekt, bewijst dat zulk een Europese vertegenwoordiging gewenst wordt om de nationale weerstanden, die zich telkens weer bij de economische en andere samenwerking der regeringen openbaren, te kunnen doorbreken. Na een eerste voorzichtige poging van Bidault in de Juli-vergadering van de permanente raad der 5 ministers van Buitenlandse Zaken voor de „Western Union” (die op weerstanden stuitte van Bevin en niet voldoende gesteund werd, omdat Bidault’s ministeriële zetel al onder hem was weggetrokken), is nu een concreet voorstel aan de vier andere regeringen gevolgd en daarbij heeft de Franse regering ook haar instemming betuigd met het uitgewerkte plan dat door de coördinatie-commissie, die ook het Haagse congres organiseerde, de 19 regeringen, die aan het Marshall-plan medewerken ter informatie is toegezonden.

Dit memorandum, uiteindelijk een federatie ook met de Oost-Europese landen beogend, richt zich dus voorlopig tot deze negentien landen en om practische redenen zelfs allereerst tot de 5 ondertekenaars van het Pact van Brussel. De parlementen dezer staten zouden elk voor hun land een aantal vertegenwoordigers naar een voorbereidende conferentie moeten zenden: Groot-Brittannië, Frankrijk en de Benelux elk 25 (Nederland en België elk 11 en Luxemburg 3); deze vertegenwoordigers zullen niet allen parlementsleden behoeven te zijn, zodat ook degenen die in dit vraagstuk bijzonder thuis zijn, zonder afgevaardigde daar hun bijdrage kunnen leveren. Deze conferentie zal voorstellen moeten uitwerken over plaats, tijd, vorm, wijze'van verkiezing en bevoegdheden van een werkelijk constituerend-parlement. Uiteraard zullen hun plannen door de regeringen moeten worden goedgekeurd; uiteraard zal het Europese parlement ook geen uitvoerende of wetgevende bevoegdheid hebben (slechts een delibererende), voordat de betrokken staten hebben besloten tot overdracht van een aantal hunner souvereine rechten.”

Het gaat hier echter toch om een nieuwe en zeer gewichtige stap in de omvorming van West-Europa in een bondsstaat: het democratisch karakter en de permanentie van de huidige samenwerking zouden door een gemeenschappelijk parlement worden vastgelegd.

Het zou zeer wel kunnen zijn, dat deze opbouw van iets werkelijk nieuws een veel blijvender invloed zou hebben op de wereldgeschiedenis, door het pokerspel der groten in Berlijn en Moscou, al beseffen wij uiteraard, dat dit nieuwe begin in West-Europa niet mogelijk zou zijn, wanneer de U.S.A. niet de Russische krachten in bedwang houdt.

W. VERKADE.