INDRUKKEN VAN EEN TENTOONSTELLING

„De Nederlandse Vrouw 1898—1948”

Den Haag, 18 Aug—3o Sept.

Wie de tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 heeft gezien, en nu, 50 jaar later, die van de Ned. Vrouw bezichtigt, moet wel ontroerd en overstelpt worden door herinneringen. Wat een grote veranderingen kwamen er in het vrouwenbestaan gedurende die periode, hoeveel is er geleden en gestreden, hoeveel is er moeizaam bereikt

Jongeren, die alleen van horen zeggen weten wat een indruk de tentoonstelling in 1898 maakte en wat een invloed zij had, kunnen die ontroering niet beleven, omdat ze de strijd niet gekend hebben. Ik blijf een nuchter mens, als ik de Houtrusthallen binnenga.

Waar zoiets nu precies aan ligt, weet je niet, maar ik voelde me ditmaal in die grote ruimte onmiddellijk thuis. Was het omdat je de vrouwelijke zorg van het begin af aan. merkte: er stond iemand, die ons wegwijs maakte in de catalogus, overal waren gidsen, niet opdringerig met „hebt u interesse voor”, maar klaar om uitleg te geven aan wie dat wenste; de stands, op enkele na, die nog niet klaar waren op die tweede dag na de opening, dat ik er was, zagen er verzorgd uit.

Wat wil men met deze expositie?... „wederom door middel van een tentoonstelling een beeld geven van hoe de Vrouw in deze 50 jaar de mogelijkheden gebruikt heeft, die de voorvechtsters voor de vrouwenrechten voor haar hadden bevochten, en hoe ook, mede door de evojutie in de techniek haar leven veranderde. Deze tentoonstelling wil op vele terreinen voorlichtend en baanbrekend zijn, de vrouwen stimulerend moedig voorwaarts te gaan...”, lees ik in het voorwoord van de presidente.

Niemand zal in ons blad een opsomming verwachten van wat er te zien is en van wat meer en wat minder geslaagd is in mijn ogen, maar een enkele opmerking wil ik toch graag maken. De tentoonstelling, die groot is en die dagen, in plaats van uren vraagt om alles goed te bekijken, bestaat uit vele afdelingen. „Alle vrouwen binnen de grenzen van ons Rijk worden in deze tentoonstelling in haar leven en werken uitgebeeld.” Er is een afdeling „De vrouw in de oorlog.” Hier is een stukje historie, waar ieder iets van eigen belevenis kan terugvinden. Ik voelde me, terwijl ik er rondliep, meer deelneemster dan toeschouwster. Een aangrijpende stand.

Als lid van de P.v.d.A. was ik geïnteresseerd in de afd. „De vrouw in Staat en Politiek”. Maar toen ik „onze” stand bekeek, wat er een gids, die ons wees op „de prachtige resultaten en de geweldige prestaties.” Mij ergerend over die „Es ist erreicht-mentaliteit” liep ik door, las in mijn catalogus gelukkig een heel ander geluid: „... De besten onder haay geven haar krachten van hoofd en hart, voor zover zij daartoe de mogelijkheden zien. Deze kleine schare vrouwen moet echter uitgebreid worden; inzicht en besef van verantwoordelijkheid moeten nog in veel breder lagen gekweekt worden. Daartoe werken gelukkigerwijze een aantal vrouwenverenigingen eendrachtig samen, elk op haar eigen wijze en gebied.”

De meeste tijd heb ik besteed aan „De vrouw in het gezin”. De afdeling opent met een aantal grote foto’s en platen aan de wand, die uitbeelden het goede, gezonde gezin, feesten in het gezin, enz. Hoewel ik niet geloof dat je van platen en boeken

kunt leren hoe ’n goed gezinsleven is op bouwen, zou ik toch ook niet durven zeggen» dat zoiets nutteloos is. Daarna volgen interieurs: huiskamers voor „grotere en voor kleinere beurs”, keukens, boerekamers» kiriderkamers, steeds naast elkaar een van 1898 en een van 1948. Ik raak niet uitgekeken, zo boeit het me. Maar ik vraag me af, of ik zo ouderwets ben, dat ik steeds weer liever kijk naar de oude dan naar de nieuwe kamers. Ik zoek de beschrijving mj de catalogus en ga dan nog eens staan voor de moderne huiskamers en ik lees dat dit „het ideaal” is waar iedere vrouw van droomt. Ik zie een lichte, vrolijke kamer met een speelhoek voor kleine kindereit met fleurige bloempotten, mooi aardewerk en een beelderige wandlap In de kinderhoek. Maar in deze kamer zou ik niet kun' nen wonen, al staat ze aangeduid als de beperkte beurs”: die bloempotten op da aardige lage rek zouden zeker omgestoten worden door onze kinderen in hun spel want in die ene hoek zouden ze nie blijven —, de wandlap met al die franje en uitstekende deeltjes zou niet veilig zijn voo kleine vingertjes en dat mooie schaaltje oP dat lage tafeltje... Ik loop terug naar m kamer uit 1898 en dan lees ik opeens oplossing: de oude interieurs zijn sameU' gesteld uit familie- en museumbezit, d nieuwe zijn ontworpen en worden a „ideaal” van de vrouw van 1948 voorgestelö- Nu geneer ik me niet meer voor m’n keur voor het oude: onbewust voelde ik m i er toe aangetrokken, omdat tussen pluche en kant, die etagèretjes met snui , terijen gelééfd en gewérkt is, terwijl di ideale interieurs ontworpen zijn door are», tecten. . .

Ik voel me teleurgesteld. Ik verlang ni® me te verlustigen aan een ideale keuken e huiskamier met speelhoek. Ik vind het aardig om te zien, maar het raakt me Ik word niet jaloers als ik het ideaal de moderne vrouw met ruime en beurs zie, maar het maakt me verdrie omdat ik me er buiten voel staan. Wat n ik aan dromen van een modelkeuken, wa de catalogus van spreekt, in ons in de rij. Ik was verlangend naar hulp, hoe wij- vrouwen van 1948 met jn perkte woonruimte, het dikwijls moeiz vergaarde huisraad, met de na-oor o schaarste en duurte, met weinig of 8® g. hulp, het beste kunnen leven in en voor o gezin. „Deze tentoonstelling wil op a terreinen voorlichtend en baanbreK zijn, de vrouwen stimuleren moedig vo waarts te gaan...” ji,

Waarom ons niet laten zien een naar de practijk ingericht en gesdhikt ë bleken voor het gebruik door twee j,(j nen! Waarom ons geen ideeën aan de h gedaan voor het scheppen van extra-b ruimte naast de weinige kasten, de huizen van tegenwoordig vinden? vv om niet meer aandacht gegeven aan ze vervaardigen gebruiksvoorwerpen en gji goed? In de oude kamer zagen we en poppenmeubelen, houten beesten

zwaar programma, op de laatste dag nog tijd over hebben voor pittige, originele, geestige dankwoorden (zoals dat alleen een Engelsman kan) en dan nog vijf minuten vóór de officiële sluiting op tijd klaar zijn dat noem ik een prachtig stuk werk. En toen was ook alles af. Dat kon alleen in een samenleving, waar mensen wisten gezamenlijk voor een grote zaak te staan. Welnu, dit teken is gesteld in de wereld, en het is uitermate belangrijk.

Het tweede, wat gezegd moet worden, is een critische vraag. Waren al die redevoeringen wel nodig? Wij hebben nu de allergrootste mannen op ’t podium van het werk gezien. Niebuhr met een uitspraak van het Engels, waar zelfs Amerikanen moeite mee hadden; Barth als „baby in de Oecumene” (zijn eigen woorden), die het Congres de spiegel van Gods Woord voorhield; Visser ’t Hooft, de koel-gepassionneerde, die nooit roeswekkend, steeds kritisch over het werk spreekt, maar juist daardoor zulk een vertrouwen inboezemt. Ik noem maar enkelen, anderen daarmee onrecht doende.

Maar toch: het werd teveel, ook al bleef het tot het laatste toe belangwekkend. Het hangt wellicht samen met het ontbre-

ken van de werkelijke grote man, dat men zoveel grote mannen ten tonele moest voeren. En dat is weer een teken van de fase, waarin de Oecumenische Beweging, nè, Söderblom en Temple, verkeert. Dat is niet zijn schuld. Het is zijn lot.

Over vijf jaar zullen wij wellicht aan de veelheid of vermindering van woorden kunnen weten, hoe het, in de diepte, met de Oecumene staat. Nu moest er nog zoveel gezegd worden, omdat men elkander nog zo moeilijk verstond. Als bij jong-geliefden, die elkander erg veel te vertellen hebben.

Ik heb mij met deze woorden niet begeven op het gebied van de eigenlijke stof. t)e jaren, die voor ons liggen, dienen, om ons daarmee bezig te houden. Van stad tot stad, van. gemeente tot gemeente, van huis tot huis. Zo alleen groeit, over het aardrond, de oecumene.

Het ging mij er alleen om, nu, bij deze eerste na-oogst, vast te stellen, dat de Assembly een beslissende functie in de kerkgeschiedenis heeft. Er is geen terug meer mogelijk voor Amsterdam.

L .H. RUITENBERG