Troblemen der idealistische jeugd

Men spreekt tegenwoordig veel over jeugdproblemen, maar er wordt wéinig aandacht geschonken aan de idealistische jeugd. Deze groep, die gevormd is in een tijd van grote verwarring, in een gemeenschap, die zichzelf vernietigde ten bate van materiële belangen, werd belangrijk, fel en eendrachtig. De grote nood van ons volk greep deze jongeren aan en zij deden voor zichzelf de gelofte, te zullen werken aan een betere maatschappij. Daarbij bleef het niet, want, wat van hen gevraagd werd, was de daad. Het illegale werk nam hen in beslag en deze arbeid onder gevaarvolle omstandigheden, deed hun zelfbewustheid groeien, te meer, daar zij in vele beslissingen zelf de oplossing moesten zoeken. Dit werk, dat hen eendrachtig maakte tegenover die machtige tegenstander, werd voor hen een gewoonte. Het paste ook zo bij hun puberteitsjaren, dat radicale en zelfbewuste. Toen kwam de bevrijding en daarmee kwamen de grote desillusies, die wij allen genoeg kennen en waarover een breedvoerige uitweiding op deze plaats overbodig is. Ik wil volstaan met enkele te noemen, allereerst het gebrek aan eenheid, de economische toestand, verder de gespannen verhoudingen over de gehele aarde.

De illegaliteit, hoe hoog zij ook opgehemeld is, werd vergeten en het grote aandeel der jongeren eveneens. De ouderen konden het wel weer en de jeugd, die toen op de bres stond, werd teruggedrongen in de oude banen met de gewone dooddoener: „Wat weet zo’n joch er nu van.”

Dat radicale, dat het kenmerk was van de illegaliteit, dat niets ontziende en hardnekkige, verdween en de politiek werd weer een soort gewoonte, waaraan sommige mensen doen. Het vele werk, dat in oorlogstijd gedaan moest worden, maakte plaats voor een ledigheid, doordat het vooral de ouderen waren, die het zaakje opknapten, want dat was geen kinderwerk.

De verkiezingen gingen voorbij, zonder dat zij, die blaakten van idealisme en geestdrift, mee mochten doen, velen van hen althans niet.

Die gemeenschap, gevormd door die strijd, werd verbroken door het sectarisme der oudere generatie, terwijl deze secten zelf geen gemeenschap vormden, dank zij het egoïsme, in oorlogstijd bij velen aangewakkerd en in stand gehouden door de slechte voedseltoestanden, de zwarte handel en andere zelfzuchtige krachten. Zij, die een gemeenschap gevoeld hadden, iets, wat meer dan iets beredeneerds is, werden teruggedrongen in hun eigen omgeving, in hun worsteling, zelf een plaats te vinden om hun strijddrift uit te leven.

De taak, toen zo concreet, ontaardde in een speurtocht langs de lange lijst groeperingen, waarvan de een meer, de ander minder sympathiek was. Wat toen zo duidelijk was, moest nu gezocht worden. Dit alleen schrok velen terug.

Het ideaal, een vrij land vol toekomstmogelijkheden, werd weggevaagd door het verstandelijk geredeneer der ouderen en het utopisme werd „beredeneerd idealisme”. Dat doel dat zij voor ogen hadden, ver-

dween en maakte ruim baan voor studie van noodwetten, van de al of niet noodzakelijke doorbraak der antithese, de mogelijkheid van een buitenkerkelijke moraal, de studie van een plan-Marshall en van het ontzettend moeilijke probleem Indonesië.

Het gevoel, dat tegen dat onrecht van Duitse onderdrukking het verzet moedig en de slaafsheid laf was, veranderde in een beredeneerde conclusie, dat er iets gedaan moet worden. AI deze desillusies hebben de jeugd overmeesterd en velen trokken zich terug, overgegeven aan allerlei twijfelach-

tige genoegens, die hen niet bevredigden. Pessimisme en egoïsme namen de plaats in van optimisme en naastenliefde. Nog houden velen vol in een soort sleur, maar slechts weinigen staan nog zo op de bres, als zij stonden tegenover de Duitse bezetting. Nogmaals, veel is over jeugdproblemen gesproken, maar dit deel van de jeugd is vergeten en het wordt hoog tijd, dat we daar ook eens aan denken. Het is gemakkelijk te constateren, dat de jeugd tegenwoordig slechts interesse heeft voor dansen, sport en bioscoop, maar dit is in vele gevallen niet waar. Velen van hen, die nu

NOORD-OOSTPOLDER

Toen d’aarde blootkwam, druipend van het water.

leek het een scheppingsdag, waarop Gods hand de stromen scheidde van het fulpen land, dat rilde van verwachtingen. En later

lag Schokland, dode walvis, op het strand.

lip lubbend om ’t gebit der palissade, geharpoeneerd van bomen op de kade, de flank verreten, rottend en ontmarid.

D’ op grond beluste boeren, strak de monden.

wachten met paarden, ploegen op de kant. Zij zien reeds voren, waai'rend op de gronden

en wroeten 't wrak uit zavel en uit zand, waar eens de golven om het leven stonden

van ploegers met de helmstok in de hand.

JAN H. DE GROOT