wij zwijgen?

Onlangs heeft de redactie van „Wending” het blad, uit nieuw-Hervormde kring geschreven, dat toont hoe toch niet alles onveranderd is gebleven in Nederland een groot nummer uitgegeven over „Sexualiteit”. De redactie wilde laten zien, dat de problemen waar ieder mee zit, ook de intellectueel, die in de Kerk staat, niet onberoerd laten; dat hij als christen die zaak heel nuchter tegemoet treedt, zich de best-mogelijke kennis wil vei’zamelen en de zaak stelt in het licht van wat God ons wil zeggen. Diep wordt gepeild; elk punt, waar een kwestie van gemaakt wordt, is aangeroerd: kinderbeperking zowel als buitenechtelijk verkeer, sexuele opvoeding in het gezin èn de taak der jeugdbeweging, de woningnood en de overbevolking, alle dingen komen in de aandacht.

De reactie op het verschijnen van dit nummer is merkwaardig. Natuurlijk werd het gretig gelezen. Dat wekt geen verwondering voor wie iets van de boekenmarkt weet. Sexualiteit is nu eenmaal een bestseller. Maar het werd ook druk besproken. Ook in bladen, die gewoonlijk de Kerk stilzwijgend voorbijgaan, omdat ze er eigenlijk geen woord voor over hebben. De Groene en de Nieuwe Rotterdamse Couraat schreven, kort samengevat: „gunst”. Door hun bespreking liep een toon van verwondering, dat zulke woorden uit kerkelijke kring kwamen en zij feliciteerden de Kerk, dat zij eindelijk wakker werd. Haast zo wakker als zijzelf. Alleen „Trouw” was droevig gestemd. Natuurlijk. Want in „Wending” had te weinig „neen” gestaan; „neen” op grond van normen ontleend aan Gods Woord. Zulk een reactie is niet helemaal rechtvaardig.

De vragen op het gebied der erotiek zijn inderdaad het eerst en het felst opgekomen buiten de Kerk. Was het zwijgen zonder meer dom? Tot op grote hoogte kan men zeggen, dat dit zwijgen een deel was van het algemene zwijgen over de dingen van het lichaam. Omdat men zich de moeilijkheid op dit levensgebied niet bewust was. Men was bang voor de gevaar-

lijke krachten van de lichamelijke vreugde en men zweeg. Hier en daar meer dan men vermoedde—ging het scheef. Ssst. Als dat zo-maar aan ’t licht kwam, zou er nog meer scheef gaan. De Kerk leverde voor die houding-van-zwijgen een aantal teksten. Zoals zij steeds, van alles, teksten kan leveren. Maar in de grond der zaak waren de kerkelijke leiders heel gewone burgers, aan wie dezelfde zwijgplicht was opgelegd door de moraal van die dag. En hun geloof, d.w.z. hun levend omgaan met Christus, functionneerde daar nauwelijks bij.

Nu was dat zwijgen overigens niet geheel zinloos. Integendeel: zonder een hardnekkig-zwijgende kern in een volk, zou ik er geen woord over durven spreken. Alle spreken over de sexualiteit moet geschieden tegen de achtergrond van veel zwijgen. D.w.z. . met het bewustzijn, dat het hier in wezen over een geheimenis gaat, dat duidelijk met God te maken heeft. Ik zeg dat niet, omdat ik zulk een romanticus ben. Maar omdat ik iets van de erotiek meen te verstaan. En ook iets van de ontluistering weet, die woorden kunnen teweeg brengen. Dat zwijgen van een vorige generatie met alle narigheden van dien: geniepigheden, vuilbekkerij aan de rand van dit gebied drukte iets waardevols uit, dat thans verloren dreigt te gaan, n.l. de heenwijzing naar een geheimenis, dat mensen alleen stil, woordeloos kunnen benaderen. Dat binnen de Kerk dat zwijgen eveneens werd gehuldigd, is een bewijs er van, dat de notie van het geheimenis ook daar leefde.

Thans wordt er machtig veel over gesproken. Dat heeft, als alles, zijn voor- en nadelen. Ja, óók zijn nadelen. De voordelen zijn groter: de nood, waarin zovelen leven, kan nu eenvoudiger, menselijker tegemoet getreden worden. Maar tevens geeft het spreken over de nood het gevoel, dat overal nood is. Een krant, die elke dag het frauduleus handelen van èèn ambtenaar zou melden, zou de suggestie wekken, alsof iedere ambtenaar in Nederland corrupt was. En toch zou het hoogstens 300

ambtenaren van de tienduizenden betreffen. Een fractie van het geheel slechts. Zo is het met de huwelijken-in-puin ook. Zeker, er is veel verwarring op dit punt, veel onrust, veel leed. Maar er is ook een brede kring van gaafheid, van menselijke liefde, van goedheid in het huwelijk, van vreugde en van offer, die omdat er over gezwegen wordt zo weinig gezien wordt. Die echter bedreigd wordt door dat vele spreken. Door die romans. Door die films. Bedreigd in deze zin, dat je je haast gaat generen voor het feit, dat je, na twintig jaren getrouwd te zijn, nog altijd met een blij hart je eigen vrouw omhelst; dat je helemaal niet van plan bent er met een ander van door te gaan; dat de moeilijkheden van het samen-leven je helemaal niet van de kook brengen.

Kortom: er is ook een spreken, dat gevaarlijk is; beter: al het vele spreken is gevaarlijk, omdat het onevenredig-zware accenten legt op wat in het oog springt, niet op wat „normaal” is.

Ja, maar dat „normale”, het „goede” huwelijk, zoals het in onze cultuur zeer veelvuldig voorkomt, moet dat niet onder de loupe genomen worden? Ik meen, dat een goede kennis van zaken nodig is. Zo langzamerhand ontwikkelt zich een methode van spreken over deze dingen —: ongeprikkeld, eerbiedig • waardoor het geheim een geheim blijft en wat geweten kan worden, ook duidelijk voor de geest komt te staan.

Het is mijn vaste overtuiging, dat de dingen, die gezegd kimnen worden, alleen maar dan gèèn schade aanrichten, als zij heenwijzen naar wat tot de verborgenheden des levens behoort; als zij tegelijkertijd doen verstaan, dat nimmer de vreugde volkomen en het geluk volmaakt kan zijn; dat al het geschapene een teken van de kloof tussen God en Zijn schepping draagt. Wie dit gebied betreedt, met zijn gehele leven op een andere manier kan het niet —, zal alleen als hij zwijgen kan, iets mogen zeggen.

L. H. RUITENBERG.

Hroromadka

Prof. J. T. Hroromadka is deken van de Hus-faculteit van de Universiteit te Praag, Van 1939 tot 1947 was hij als gasthoogleraar aan het Theologisch Seminarium te Princetown (Amerika) verbonden. Hij is een geestverwant van Karl Barth, die dan ook spreekt van „mijn vriend Hroromadka”. Hij noemt zich geen Barthiaan, maar zijn theologie is aan die van Barth zeer verwant. Toen hij zich aan een kring van Hollandse predikanten voorstelde, zei hij, dat hij zich heel goed vinden kon in de theologische beschouwingen van Prof. Kraemer en Dr Visser ’t Hooft. Op de Wereldconferentie der Kerken, sprak Hroromadka dadelijk na John Poster Dulles over de kerk en de internationale vragen. Een groter tegenstelling binnen de kring van de christelijke kerk dan die tussen Dulles en Hroromadka is welhaast niet denkbaar.

Dulles is een Amerikaans lekenprediker, maar ook de buitenlandse specialist van de Republikeinse Partij. Wanneer Dewey president wordt, wordt Dulles zeker minister van buitenlandse zaken. Hij is een groot zakenman en een fel anti-communist. Hij beschouwt Rusland als het enige land, dat een op recht gegrondveste organisatie van de vrede onmogelijk maakt, Geestelijk verwacht hij alles van morele herbewapening. Zijn rede was dan ook behalve anti-communistisch door en door moralistisch. Dulles spreekt al maar over de „moral law” en de „individual dignity”, de zedenwet en de menselijke waardigheid, Wanneer men hem hoort, krijgt men de indruk dat hij vanwege deze twee christen Is, omdat de zedenwet en de menselijke waardigheid in het christendom op de beste en fijnzinnigste wijze gehandhaafd en gepropageerd worden. En het christen-

dom is voor hem het Westen. Elke critiek op het Westen ontbrak. Een paar vage algemeenheden kunnen moeilijk als een bijbelse critiek op het Westen beschouwd worden.

Hroromadka is een totaal ander type. Veel Iminder „Weltmensch” dan Dulles, maar daardoor waarschijnlijk veel menselijker. Helemaal geen moralist. Een gereformeerd protestant, die in Tsjechoslowakije Blumhardt geïntroduceerd heeft. Zijn theologie is sterk eschatologisch.

Hij is volstrekt geen communist. Hij gaf een principiële critiek op het communisme. Hij kent zijn gevaren, maar hij kent ook de zwakheden van het Westen, dat weinig aan te bieden heeft, wanneer het er om gaat, wezenlijk leiding te geven. Hij spreekt niét over een ondergang van het Avondland, maar is er diep van overtuigd, dat de Westerse suprematie tot het verleden behoort. De Westerse volken zijn niet meer de meesters en de architecten der wereld. Diep onder het aardoppervlak hoort Hroromadka de echo van wat millioenen ontrechten en onderdrukten van deze tijd denken en zeggen. Tegenover hen schiet het Westen te kort. Het spreekt