opnieuw te critiseren; wij deden het in ons blad voortdurend. De kern moge nog eenmaal worden aangewezen: nooit mag enig menselijk ideaal, enige aardse vormgeving, enige tijdeiijke grootheid zonder meer gelijk worden gesteld met de heilige wil van God. Ook een kerk, een belijdenis, een richting niet.

Diep ben ik er van overtuigd, dat met deze stelling pas een eerste woord is gezegd, zeker niet het laatste. Immers: mensen moeten op een of andere wijze hun gehoorzaamheid aan God, hun „geloof”, waar maken in levensdaad, en daartoe behoort ook en niet bijkomstig, de opdracht die zij erkennen voor het nationale, sociale en politieke leven; en zij zullen dus vormen moeten vinden, waarin de geloofsopdracht wordt verwerkelijkt. Dan is het niet onversohillig, ook godsdienstig niet, of dictatuur dan wel democratie, een kapitalistische of een klassenloze socia,le ordening wordt nagestreefd, noch of men een koloniale verhouding wil handhaven dan wel principieel het recht op vrijheid van ieder volk erkent. De keuze in nationale, sociale, politieke vraagstukken wordt wel degelijk mee bepaald door ons geloof, óók als wij radicaal verwerpen, dat ónze keuze alleen de wil Gods zou zijn.

Ik nam deze wat brede aanloop om vandaag aandacht te vragen voor een verwant verschijnsel ook buiten de eigenlijke godsdienstige kring, het kwam weer eens klaar voor mij te staan in enkele brieven naar a,anleiding van mijn artikelen over geestelijke moeheid. Men zegt mij dit, vooral van de kant van jongeren: wij willen een klaar en duidelijk perspectief, wij vragen een bezielende visie, die de overwinning van de socialistische idee buiten elke twijfel stelt;

de massa vraagt er om, en ook wij jongeren die van harte bereid zijn om aan te pakken, verwachten van onze politieke maar zeker van onze geestelijke leiders, een absolute overtuigdheid die alle twijfel en moeheid buitensluit. Uit één der brieven licht ik deze paar zinnen: „Gij geeft de raad om ons over te geven aan de geest en de wil van God, daar Die ons vrij kan maken niet alleen van moeheid, maar ook van angst en vertwijfeling. Echter dit is m.i. niet voldoende, daar dit negatief blijft. Zo’n overgave kost strijd en moeite en men twijfelt steeds weer. Daardoor kost dit zoveel tijd, dat wij die wel eens voorbij zouden kunnen’ laten gaan.” En even verder: „geef ons een perspectief, een program; over bereidheid tot aanpakken zult gij, zeker bij de jongeren, niet te klagen hebben.”

Aan de ene kant is mij deze aandrang der jongeren tot een perspectief en een program niet alleen begrijpelijk en welkom, deel ik ook hun wil en wens volkomen aan de andere kant speur ik hier iets van dat valse profetisme dat ons allen voortdurend bedreigt. Is het waar, zo wil ik hun vragen, dat een mens alleen werken en strijden kan, wanneer hij precies de lijnen ziet waarlangs de wereld zich bewegen zal, en scherp het ideale doel dat wenkt? Als ik even voor mijzelf mag pleiten: ik behoor mede tot hen, die vroegen en vragen om scherpe en klare concretisering van wat nü, 1948 in Europa en in Nederland, socialistische politiek betekent wij vragen dat waarlijk niet in de eerste plaats om de aanhang der massa, maar ter wille van ons hele volk. Maar, zo vraag ik opnieuw: is het waar, dat ik alleen kan werken en strijden, indien mijn vredesprogram, mijn economisch program wordt aanvaard? Als realist

heb ik te zien, dat onze socialistische weg in Europa alles behalve klaar en duidelijk voor ons ligt, dat onze weg naar organisatie van de vrede vrijwel onbegaanbaar schijnt. Ik vraag verder: was het in de bittere jaren van de bezetting nodig, dat wij het program der invasie en der bevrijding kenden, om vol te houden in het verzet? Natuurlijk: er moest zulk een plan zijn, maar het moest, indien nodig, ook vervangen kunnen worden.

Geestelijk gesproken: is het wel waar, dat het diepste, sterkste, en meest scheppende geestelijk leven daar is, waar men plannen maakt, lijnen trekt, perspectieven uitwerkt? In kerkelijk-godsdienstige kringen schijnt het mij wei eens zo toe: naarmate men fanatieker vasthoudt aan de eigen lijnen het dogmatisch plan, de oude vertrouwde paden sterft er de wezenlijk profetische geest, die nu eenmaal waait waarheen hij wil, die zich niet door overigens nog zo bekwame sergeant-majoors en generaals laat dirigeren. Godsdienstig: God sterft in de gedresseerde zielen (en wij kunnen ons zelf ook ten dode dresséren). Waarom vind ik het huidige communisme, met al z’n zogenaamde perspectieven en concrete programs, geestelijk zo beklemmend? Omdat daar dat valse profetisme alle geestesvrijheid heeft uitgebannen: alles wordt opgehangen aan de oude theorie, de oude leuzen, ik zeg er bij: de oude frases. Niet alleen van artikelen in De Waarheid, maar ook van bijv. een redevoering op het congres der wijsgeren (ik denk aan een rede van een prof. Kolman, gepubliceerd in het communistisch maandblad Politiek en Cultuur) word ik triest en naar, omdat elke beweging van vrije en bevrijdende Geest ontbreekt. Als ik zeg: overgave aan de wii en de Geest van God, dan bedoel ik óók: aan ae levende Geest, die ó,l onze heilige huisjes omblaast, en ruimte maakt, niet voor menselijke plannen en constructies, maar voor Zijn weg. Het is mogelijk om te leven, te werken en te strijden, ook te bouwen aan gerechtigheid en vrijheid, zonder dat ik de paden zie naar de toekomst, zonder dat de deuren naar de toekomst open staan of door mijn partij worden opengemaakt. Het is niet aileen mogelijk het is de wijze van leven, die scheppende geesten uit verleden en heden waar hebben gemaakt.

W. B.

Natascha in verzoeking Litho van Aart van Dobbenhurgh (zie T. en T. van 2 Oct., art. van H.R.H.)

„Natascha had haar blik op de forse toneelspeelster gevestigd, maar zij zag en begreep niets; zij voelde slechts, dat zij weer in die vreemde, onzinnige wereld verkeerde, die niets met de werkelijkheid gemeen had, die wereld, waarin goed en kwaad, het buitensporige en het redelijke zich met elkander vermengden en verwarden. Zij was wonderlijk ontroerd en het was haar, alsof er iets ongewoons moest gebeuren.” 2e deel, Tolstoi: Oorlog en Vrede.

Leestafelnieuws

Spel en lied. Vrouwen voor ’t voetlicht, samengesteld door Joh. W. Veeken—Bakker, deel 7. Uitgave Van Atockum en zoon, Den Haag. 127 blz. ƒ3,75. 1947.

Een 7-tal toneelstukjes om door vrouwen en jonge meisjes gespeeld te worden. Sommigen met zang en dans, twee in het Gronings èn in het Nederlands. Er bestaat stellig behoefte aan speelstukken voor feestavonden van vrouwenverenigingen en -clubs. Deze stukken zijn eenvoudig en aardig van toon, maar naar onze smaak wel eens wat flauw en leeg. De stukken zijn onderling zéér verschillend, waardoor men, naar ik meen, in de behoefte van veel vrouwenkringen heeft voorzien.

Zingt een loflied. Nederlandse geestelijke liederen, bijeengebracht door M.. Nieweg, 32 blz. Uitgave Van Gorcum, Assen, 1948. ƒ0.90, bij afname van 20 exemplaren ƒ 0,75.

Eenvoudige, mooie liederen, sommige meerstemmig, door mej. Nieweg verzameld voor jeugdbeweging. Zondagsscholen, school-catechesatie en chr. scholen. Ik zou er aan willen toevoegen: voor het gezin. Wie nog niet eerder in aanraking kwam met de geestelijke liederen uit ons verleden, die mensen als Pollmann en Tiggers opnieuw pogen onder de aandacht te brengen van het grote publiek, heeft hier voor de a.s. Kersttijd een mooie keus. Mogen veel jeugdleiders het wagen met de sleur te breken en inplaats van Stille nacht en Daar ruist langs de wolken e.a. eens deze liederen in studeren! De samenstelling van het bundeltje is o.i. wel wat eenzijdig. 25 liederen, waarvan 13 voor de Kersttijd en 6 voor de Lijdenstijd en Pasen. Waarom zo weinig voor de overige tijd van het kerkelijk jaar?

R. B.—V. R.