Aan \ den Heer ' behoon de aarde i I en haar 1 volheid. I \ Psalm 24 ; 1 y I

Ti fe

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME

TEVENS ORGAAN VAN DE PROTESTANTS CHRISTELIJKE WERKGEMEENSCHAP

Zaterdag 13 Nov. 1948 No. 8 Verschijnt 50 maal per jaar 47ste jaargang van de Blijde Wereld • Redactie Prof. dr W. Banning Ds J. J. Buskes Jr Ds L. H. Ruitenberg Mr G. E. V. Walsum Secr. der redactie: J. G. Bomhoff, Roerstraat 48 111 A’dam»Z. Tel. 24386

Abonn. by vooruitbet. per jaar f 8.00, halfjaar/4.23, kwart:/ 2.30 plus /0.13 incasso. Losse nrs /0.13, Postg. 21876, Gem. giro V 4300, Adm. N. V. De Arbeiderspers, Hekelveld 13, A 'damC.

HOUDING IN DEZE TUD

Twee vragen vandaag, die nauw samenhangen. De eerste: is er reden, om de tijd waarin wij leven, te beklagen, te veroordelen, te verachten, zelfs te haten? Het beklag is dunkt mij nogal wijd verbreid en maakt zich tamelijk luid; vanaf de belastingbetaler en de rentenier tot het jonge paar dat trouwen wil maar geen woning vindt toe en men moet erkennen: er is enige reden tot dat beklag over de drukkende tijd en de moeilijke omstandigheden. De veroordeling van ons tijdvak is ook vrij algemeen, al komt zij uit zeer verschillende motieven voort. Ik hoor veroordeling uit de mond van hen die zijn groot geworden in het optimisme der vorige eeuw, dat zich sterk waande in het geloof aan de vooruitgang, en in de verwarring en ondoorzichtigheid van het heden g»en steun vindt voor zijn vertrouwen; de veroordeling komt mij tegemoet van de zijde van moralisten, die overal ontbinding der moraal speuren en hevig afgeven op het gedrag van in hoofdzaak jongeren, die eigen wegen gaan; zij komt ook van de kant van vrome kerkmensen en geleerde theologen, die zien hoe de kerk en het christelijk geloof steeds meer als onbelangrijke antiquiteiten worden voorbijgegaan, enz. Deze veroordeling wordt verhevigd tot verachting naar mij voorkomt vooral bij kunstzinnige naturen, die worden gekrenkt en beledigd door alle lelijkheid en gemeenheid die uit de puinhopen opbloeien, en die door angst worden bezield bij de vraag of er voor schoonheid ooit weer plaats zal zijn in dit zieltogend Europa; er zijn nogal wat van deze typen, die de benen hebben genomen en elders heil zoeken. De overgang van verachting naar haat van de eigen tijd is niet zo groot lijkt mij toe; bij beide overheerst de hunkering naar harmonie, schoonheid, goedheid en diepte, die onvervuld blijft; bij beide is ook een onmacht tot scheppende, bevrijdende liefde; de haat wil meer daadkrachtig ingrijpen, bijv. in de vorm van een alles ondersteboven werpende revolutie, terwijl de verachting meer behoort bij de daadloze individualiteit.

Is er reden om de tijd waarin wij leven, met beklag, veroordeling, verachting, haat tegemoet te treden? Ik leg een ander accent: moeten wij dat beklag enz. ernstig

nemen? Het antwoord ligt voor de hand: dat zal afhangen van het motief waaraan zij ontspringen. Ik kan wel meegevoel hebben met iemand, die zijn 19e eeuwse idealen verlaten ziet door de hedendaagse generatie, maar merk op dat ’s werelds loop nu eenmaal zo is, dat althans bij mensen het kieken wijzer is dan de hen. Dieper raakt het mij, wanneer ik achter critiek op de tijd, op mensen en bewegingen, een gewonde liefde, een geschonden adel van geest zie, een bezorgdheid om het feit, dat diepe levenswaarden worden miskend of achteloos verworpen. Zonder dat ik mij tot rechter over anderer houding opwerp, vraag ik toch: zit er in de veroordeling van uw tijd een wil tot solidariteit, zowel met degenen, die de zwaarste klappen kregen als met hen die ploeteren en sjouwen in het puin, om ten minste weer enige ruimte te krijgen voor ons allen? Is niet alle critiek weerzinwekkend van hoogmoed, indien zij de solidariteit ontbeert? Overigens: er is één critiek op de tijd, die ik ten volle deel, die wij in ons blad ook voortdurend tot uitdrukking brengen; nl. deze: dat wij geestelijk arm zijn, dat ons ontbreekt een diepe religieuze hartstocht, die zowel het vurig verlangen naar God als naar de solidariteit met de medemens betekent.

Dat treft ons te meer omdat wij socialisten zijn. Wij zien en tasten, dat de maatschappij in Europa sterke mogelijkheden en kansen voor socialisme in zich draagt; wij zijn overtuigd, dat deze kansen gegrepen moeten worden, dat mogelijkheden verwerkelijkt kunnen worden, indien althans een nieuwe oorlog wordt voorkomen. Maar juist omdat wij dit zien, spreekt te sterker het besef van geestelijke armoede. Een levende cultuur moet nu eenmaal gestuwd worden door religieuze hartstocht en de verschraling, de verarming, de aftakeling van het godsdienstig leven zijn nog niet tot staan gekomen. Nietzsche heeft indertijd gesproken van het plebeïsme van de geest in Europa men zie naar scheldpartijen in de Veiligheidsraad, waar het om zulke enorme dingen gaat, om te begrijpen wat dat nü. betekent.

Zo laat ik dus de eerste vraag: of er reden is om eigen tijd fel te veroordelen, staan met de opmerking: dat hangt van de mo-

tieven van uw critiek af. Niet belangrijk is de vraag hoe knap, vurig, eventueel geniaal u schelden kunt; wezenlijk is, of gij wilt staan in de solidariteit met de lijdenden, de sjouwers en de bouwers, de strijders en de werkers; wezenlijk vooral is of uw critiek voortkomt uit die liefde, die in de hartstocht naar God en Zijn Rijk besloten ligt.

Daarmee kom ik tot mijn tweede vraag: mógen wij de tijd, waarin wij leven, beklagen, veroordelen, verachten, haten? Daarover maar enkele nuchtere opmerkingen, die misschien toch wel de moeite waard zijn. Beklag is gewoonlijk vrij zielig en onmachtig heeft een of andere goeierd wel eens tegen u gezegd: ik beklaag je?... en hoe voelde u zich dan? En haat is steeds onvruchtbaar en verwoestend, tenzij hij voortkomt uit liefde. Nuchterweg is mijn antwoord dus: als u klagen en haten wilt ach, ga uw gang. Maar het is zielig en gewoonlijk onvruchtbaar, tenzij een waarlijk grote haat uit diepe gewonde liefde ontvlamt maar dan kiest u ook de solidariteit.

Een tweede opmerking, óók nuchter en zakelijk: u hebt de tijd waarin u geboren bent en leven moet, nu eenmaal niet uit te zoeken. Begin met afstand te doen van de eigenwijsheid of van het overgevoelig uzelf in het middelpunt der wereld te plaatsen... wij hebben bijster weinig te vertellen, wij leven nu eenmaal in deze 20e eeuw, in het puin van twee wereldoorlogen en de armoede van onze aanbidding van geweld en Geld...

Achter de nuchterheid, waarmee ik deze dingen wil zeggen, moogt u gerust een diepere bewogenheid vermoeden... God geve, dat zij er is. Want eerlijk gezegd: als ik de vraag in mij voel opkomen, die ik hier openlijk voor onze lezers behandel, zou ik mij willen verbergen in schaamte en schuld... Wie zijn wij, dat wij ons vermeten tot een oordeel, of het ons belieft nü te leven, of later, of vroeger? Het is niet alleen zielige onmacht, maar in wezen ondankbaarheid en ongeloof... God heeft ons in deze tijd gesteld, ook om te zien hoe wij zelf en ons voorgeslacht geknoeid hebben, hoe wij het onrecht van een kapitalistisch stelsel machtig hebben gemaakt over heel de wereld en de afgod, de Mammon hebben aanbeden...! Als wij nog iets verstaan van de solidariteit in schuld, laat dan geen laffe vragen rijzen. laat dan de Roep uit de eeuwigheid binnen. Wij kiezen de tijd niet, waarin wij hebben te leven en te werken. Door de verbondenheid in schuld heen klinkt de Roepstem Gods. Het zou vruchtbaarder zijn, wat minder over de ellendige tijd te filosoferen, en wat dieper en bewogener te luisteren naar de Roep Gods... dan begint de verandering ten minste waar zij beginnen moet, en kunnen daden geboren worden. W. B.