in de diepste diepten geweld aandoet. Ons beschavings- en cultureel peil is langzamerhand hoog genoeg geworden om ons te doen beseffen, dat ook de overheid het menselijk geweten niet al te veel geweld mag aandoen. Wij trachten dit besef toe te passen

ook op oorlogsomstandigheden en daarbij stuiten wij op onoplosbare problemen. Oorlog, totale oorlog is een onaanvaardbaar anachronisme en elke poging om dit anachronisme met onze hedendaagse beschaving te verzoenen, is tot mislukking gedoemd.

Op Java in Augustus 1947 was er geen sprake van totale oorlog en daarom hadden de drie mariniers volgens objectieve maatstaven moeten worden vrijgesproken. Men valle de militaire rechter om dit veroordelend vonnis niet te hard; ook hij was gevangen in het dilemma van onze tijd. In de wijze echter waarop ds Buskes de aandacht op dit geval heeft gevestigd, schuilt een gevaar. Hij tracht weer, de oorlog aanvaardend (zij het contrecoeur) de moderne oorlog te binden aan humanitaire regels. Deze regels kunnen echter nooit het beoogde doel bereiken; zij kunnen alleen maar leiden tot innerlijke desintegratie van de krijgsmacht.

Men houde dit bij elke discussie over het geval-Soetodjaja wel in het oog; het gevaar bestaat dat men, verouderde begrippen toepassend op moderne situaties, vervalt in een defaitistisch schijn-humanisme, dat niet eens meer de verdienste heeft principieel anti-militaristisch te zijn.

De vraag hoe men dan de mensheid van de vloek van de oorlog moet verlossen, heb ik hier niet beantwoord; misschien wil de redactie mij daarover nog wel eens aan het woord laten.

Oorlog en geweten

2

Het artikel „Oorlog en Geweten”, dat wij in dit nummer van Tijd en Taak publiceren, is van de hand van de Marine-medewerker van „Het Vrije Volk”, een luitenant ter zee, eerste klas.

De schrijver wijst mijn probleemstelling: „militaire noodzaak of représaille” af. Naar zijn overtuiging kan er gedurende een politionele actie van militaire noodzaak geen sprake zijn en nog veel minder na een politionele actie.

Persoonlijk ben ik dat geheel met hem eens en het heeft mij dan ook van af het begin pijnlijk getroffen, dat de Krijgsraad en het Hoog Militair Gerechtshof er in hun vonnissen zonder meer van uitgaan, dat er in Indonesië een oorlogssituatie is. Dit is volkomen in strijd met het getuigenis van onze regering. Men heeft het ons altijd opnieuw verweten, wanneer wij beweerden, dat de politionele actie in wezen oorlog betekende. Ik meende echter, dat de vonnissen van Krijgsraad en Hoog Militair Gerechtshof, ook wanneer men er van uit gaat, dat er in Indonesië een oorlogssituatie is, onjuist zijn, omdat er m.i. in ons geval niet van militaire noodzaak maar van représailles gesproken moet Worden. Vandaar mijn probleemstelling. Ik ben het er echter in wezen geheel mee eens, dat er zelfs geen mogelijkheid van militaire noodzaak bestond, omdat er naar de bedoelingen van onze regering in het geheel geen oorlogssituatie was. De vraag is nu verder, of de schrijver van het artikel gelijk heeft, wanneer hij zegt, Öat de straffen, indien er wel een oorlogs-

situatie was, volkomen gerechtvaardigd zijn, ja dat wij in dat geval veel te licht zijn. De schrijver gaat uit van de gedachte, dat een militair in een oorlogssituatie altijd en on voorwaardelijk heeft te gehoorzamen. De moderne oorlog is nu eenmaal een totale oorlog, die niets en niemand ontziet, ook het' menselijk geweten niet.

Ik, die principieel anti-militairistben, leefde tot nog toe in de veronderstelling, dat zij, die de oorlog in bepaalde omstandigheden accepteren, en onder hen reken ik degenen, die zich christenen noemen, hem toch altijd accepteren met zekere beperkingen, dat voor hen in de oorlog niet alles geoorloofd is en dat het dan plicht kan zijn, om aan bepaalde bevelen gehoorzaamheid te weigeren.

Ik heb mij in dit opzicht blijkbaar vergist. De veronderstelling, in welke ik tot nog toe leefde, noemt schrijver, en hij is een beroepsmilitair, volstrekt onjuist.

Indien hij gelijk heeft en ik neig er toe, hem gelijk te geven zijn artikel laat niet na, indruk op mij te maken dan heb zelfs ik, de principiële anti-militairist, nog te gunstig over het oorlogsbedrijf geoordeeld. Mogelijkheden van menselijkheid, die ik tot nog toe inderdaad nog als mogelijkheden zag, zijn er na zijn overtuiging in de moderne oorlog niet. Oorlog ontziet niets en niemand, ook het menselijke geweten niet. Oorlog maakt alles en allen ondergeschikt aan zijn eigen doel en wezen. In de oorlog worden alle maatstaven ter zijde gesteld behalve die der utiliteit.

Men denke er aan, dit worde niet gezegd door Kerk en Vrede, maar door een beroepsmilitair, een luitenant ter zee eerste klas.

Men houde het zich voor gezegd: in de moderne oorlog is alles geoorloofd en de militair, die in de oorlog enig bevel, welke dan ook, niet gehoorzaamt, is strafbaar. Hij moet zo zwaar worden gestraft, dat niemand lust zal gevoelen, zijn voorbeeld na te volgen. De moderne oorlog doet het menselijke geweten tot in de diepste diepten geweld aan. Men realisere zich wat dit betekent.

Ik vind deze beschouwingen verschrikkelijk, maar eerlijk, eerlijker dan die, welke de Wereldconferentie van Kerken in haar rapport over „De Kerk en de internationale wanorde” geeft. Zij leeft nog altijd in de gedachte, die zij met even zovele woorden uitspreekt, dat de Kerk de taak heeft, de zedelijke beginselen, die de gehoorzaamheid aan God ook in de oorlog met zich mee brengt, tot geldigheid te brengen. Volgens haar moet de Kerk ook in oorlogstijd prediken, dat wij onze vijanden moeten liefhebben. Dat kan men op een Wereldconferentie gemakkelijk zeggen. Maar voor iemand, die een land met atoombommen moet bewerken, is dat vrij moeilijk, laten wij gerust zeggen: onmogelijk.

De beroepsmilitairen hebben blijkbaar een meer reëele kijk op het oorlogsbedrijf dan dominees.

Indien onze beroepsmilitair gelijk heeft, wordt het tijd, dat de kerk zich af vraagt, of iemand, die Christus belijdt, nog wel soldaat kan zijn. Kan een christen zich ooit stellen onder een macht, die hij altijd en onvoorwaardelijk te gehoorzamen heeft? In elk geval vrage de kerk zich ■ met dr Noordman „In de Waagschaal” 26 Nov. jl. af, of een werper van een atoombom nog lid van een christelijke gemeente kan zijn. Er zijn ten slotte grenzen en deze komen volgens dr Noordman hier toch wel min of meer in ’t gezicht.

Het zal de schrijver van het artikel duidelijk zijn geworden, dat ik de oorlog niet aanvaard en dat ik dan ook niet proberen

wil, de oorlog te humaniseren. Ik ben principieel anti-militairist, na de lezing van zijn artikel meer dan ooit.

Graag geven wij de schrijver intussen gelegenheid, zijn antwoord te geven op de vraag, hoe de mensheid van de vloek van de oorlog verlost moet worden.

J. J. BUSKES Jr

C onsumptieheperking

De gemiddelde Nederlander is ontevreden. De arbeider zit in de loon- en prijsschaar en kan de eindjes niet aan elkaar knopen. De middenstander heeft niet voldoende omzet en dus niet voldoende winst. De beter gesitueerde,(om dat dwaze woord te gebruiken) heeft een continu geschil met Lieftinck. En iedereen kankert. ledereen verlangt terug naar het jaar 1938, het basisjaar, waarin de consumptie misschien wel niet zo groot was als in 1928, maar waaraan een goede herinnering bestaat. Goed eten en drinken, goede kleding en lage prijzen. Zolang Nederland niet in de situatie van 1938 zal zijn teruggekeerd, blijft de Nederlander kankeren.

De oorlog bracht consumptiebeperking. Daaronder verstaan wij niet alleen beperking van voedsel en drank, maar van alle goederen, die in uiteindelijk verbruik komen. Verbruiksgoederen vormen een tegenstelling tot productiegoederen, met welke laatste men verder kan produceren bijv. grondstoffen, machines, halffabrikaten. Deze verbruiksgoederen verdwijnen om niet meer terug te keren in een vorm, die voor gebruik geschikt is. Bij het begin van de oorlog werd het verbruik beperkt en ieder zag de onaangename redelijkheid van zulk een consumptiebeperking in. Deze goederen waren nu eenmaal door het uitvallen van de importmogelijkheden schaars geworden en deze armoede moest eerlijk verdeeld worden.

Deze distributie gaf een groot voordeel, nl. dat rijke en arme mensen hetzelfde rantsoen kregen. Er was een zekere solidariteit in de schaarste en in de armoede en haar verdeling. Voor de scherpzienden was het duidelijk dat dit gezichtsbedrog was. De rijken hadden officieel wel hetzelfde rantsoen, maar de goedgevulde beurs maakte het mogelijk op de zwarte markt te kopen. Zo was de gelijkheid niets anders dan een schone schijn.

Na de bevrijding werd de consumptie langzamerhand iets groter. De schaarste nam af. En nu staan wij voor het grote moment, dat wij de distributie ter zijde kunnen schuiven. Waarover wij verheugd moesten zijn, maar waarover het Nederlandse volk zich momenteel in grote getale verontrust. De reden is gelegen in het feit, dat de afgeschafte distributie geen grotere consumptie met zich zal brengen voor het overgrote deel van ons volk.

De oorzaak daarvan ligt in de hoge prijzen en de lage lonen. Zeker 80 % van ons volk ziet op het ogenblik de boter en de suiker, melk en vlees van de bon gaan zonder dat het meer kan kopen, omdat het loon daartoe geen mogelijkheden biedt. Vol wrok ziet het naar de overige 20%, die wel in de gelegenheid is meer te gebruiken. De ongelijkheid, die zó lang niet zichtbaar is geweest (zij het slechts schijnbaar) wordt nu weer gedemonstreerd en velen „nemen” dat niet. Dorothy Sayers zegt hierover ergens, dat vaak onder het