W. VERKADE

De vrede en het totalitairisme

Een trouwe lezeres maakt zich ongerust over het Pact van Brussel en de daaruit voortvloeiende militaire samenwerking. Te recht?

Een eenvoudig antwoord met ja of neen is hierop niet te geven. Maar ik hoop te kunnen aantonen, dat deze militaire samenwerking onder bepaalde voorwaarden de vrede eer zal kunnen redden als haar in gevaar brengen.

Vooraf zij echter toegegeven, dat deze militaire samenwerking zelf het bewijs is dat de na-oorlogse illusie van een vreedzame – samenleving – als – Hitler – maar-eenmaal-verslagen-zou-zijn grondig verstoord is. De voorwaarde waaronder de U.N.O. zou kunnen bloeien dat de vijf vetogerechtigde mogendheden een lijn zouden trekken is na de zes en twintig Russische veto’s onmiskenbaar niet in vervulling gegaan. En als het bij deze formele tegenwerking dan nog gebleven was. Maar het is duidelijk dat het Politbureau in Moskou ook de welwillendste buitenlandse politiek en ingrijpende sociale verschuivingen van een democratische staat niet voldoende acht om zijn vijfde Colonne van actie te weerhouden: de jongste Maartdagen in Praag en wat er aan afschuwelijkheden in Tsjechoslowakije op gevolgd is zij overtreffen nu reeds de periode der Duitse overheersing zijn er het onmiskenbaar bewijs van. Ook al zou het Westeuropese vasteland bereid zijn, zich uit afkeer voor een nieuwe wereldoorlog aan een Russische bezetting te onderschikken, (zonder zich af te vragen of een terreurregime niet erger is dan de kans op oorlog) dan nog zou het oorlogsgevaar daarmee niet verdwenen zijn. De activiteit der Tsjechische oorlogsindustrie en het feit dat thans in de Russische sowjet zone reeds een dubbel

zo groot leger gevormd wordt als het Duitsland van Weimar ten hoogste mocht hebben, spreekt boekdelen. Dat dit leger „politieleger” heet, betekent alleen dat het evenals de S.S. voor een dubbel doel gebracht kan worden. Verreweg het waarschijnlijkste bij een Kominform-gelijkschakeling van West-Europa zou echter zijn: een koortsachtige oorlogsvoorbereiding, industrieel en in de militaire opleiding van onze mannen, voor de grote eindstrijd met het boze Amerika dat de brave Sowjet-Unie haar politieke successen niet zou gunnen.

Wij weten ook wat het „oppensement” van Chamberlain en Daladier ons in September 1938 gekost heeft. Vele Nederlanders hebben toen gevlagd en Chamberlain verheerlijkt. Maar wij weten nu, dat toen niet alleen een sterke mogelijke bondgenoot en heel wat Westerse „goodwill” in Oost-Europa-als-geheel is geofferd, maar bovendien, dat „München” een binnenlandse Duitse oppositie, die gereed stond de „Führer” bij de eerste grote diplomatieke nederlaag te onttronen of te vermoorden, hierdoor zozeer ontmoedigd is, dat een nieuwe voldoende sterke concentratie van krachten eerst weer in Juli 1944 tot stand gekomen is. Toegeven aan een totalitaire staat kan dus veeleer oorlogsgevaar oproepen dan het doen verdwijnen. Dat Finland zich zonder leger zo goed houdt, is geen bewijs van het tegendeel, want een guerilla in de Finse bossen blijft een gevaar voor Rusland en een zuiver militair optreden der Sowjet-Unie in Finland zou de Amerikaanse atoombommen boven de Russische steden tot ontploffing kunnen brengen. Maar, zo zal onze lezeres vragen, is onze positie niet enigszins gelijk aan die van Finland? Kunnen wij zoveel meer dan

onze politie en vakbeweging vrijhouden van aan-Moscou-horige elementen? Worden ook wij niet beschermd door de Amerikaanse atoombommen? En, zo vraagt zij verder, is die Amerikaanse bescherming wel reëel; begint het eigerilijke verweer niet pas achter de Pyreneën en op de Britse eilanden? Deze vrageri zijn (in tegenstelling tot de mogelijkheid vari een tevreden stellen der Sowjet-Unie) uiterst reëel. Er is inderdaad een tijd geweest, dat onze positie gelijk stond met die van Finland. En misschien is het nu nog wel zo, dat een militaire verdediging van het Westen in geval van een Russische aanval, pas bij de Pyreneën en het Kanaal kan beginnen. Maar de conclusie daaruit voor een nuchter rekenend stafofficier is, dat öf het Westen de aanval zal moeten beginnen Russische militaire tijdschriften houden hiermede ernstig rekening en achten het deels wenselijk omdat lange verbindingslijnen altijd een gevaar zijn öf dat het Westen zich zo moet versterken dat de Russen niet bij de eerste stoot reeds aan de Atlantische Oceaan zitten. Het eerste is voor alle yredelievende Europeanen

MIJN DELTA

De dag is grauw; een wolkenheir hangt over ’t lage land; en met mijn hand dek. in gedachten ik mijn kleine delta. Ik sluit de ogen: helderder dan ooit

zie ik hoe schier onmerkbaar ’t land oprijst uit het water dat slechts hier en daar

koen oversprongen wordt door bruggen. Als goede ruggen glooien de dijken rondom de eilanden en overal

waar de Noordzee het land indringt. Dan, plotseling springt

iets in mij over en kan ik horen de aanloop der electrische motoren, en in de kelders der gemalen ’t dreunen van pompen: ademhalen

van een klein land, mijn delta DIRK JORRITSM^'

mom van de schreeuw om gerechtigheid de afgunst verborgen gaat. Wij moeten ons dit wel eens laten zeggen, omdat dit gevaar zeker op het ogenblik, nu de gemiddelde mens getraind is in het egoïsme door 10 jaar narigheid, niet denkbeeldig is. De lezer zal van mij willen aannemen, dat ik al deze dingen niet neerschrijf als een toeschouwer, die de zaak niet aangaat. Maar wij moeten ons aan de andere kant door onze narigheid en onze onvervulde wensen niet laten verblinden.

Waarom kunnen de prijzen niet naar beneden? Waarom importeert de regering niet in zo ruime mate, dat vanzelf de prijsconcurrentie wel voor lagere prijzen zorgt? Waarom exporteren wij zoveel? Dat zijn de vragen, die nogal eens gesteld worden en die slechts beantwoord kunnen worden met de opmerking, dat wij zo snel mogelijk weer het peil van 1938 moeten bereiken en daarom moeten zorgen voor productiegoederen. Wij moeten een achterstand inhalen en wij moeten ■— willen wij ons volk blijvend kunnen voeden en kleden industrialiseren. Daarom moet gespaard worden. Hoge prijzen en lage lonen zijn als het ware een manier van gedwongen sparen.

Maar zo horen wij verontwaardigde lieden zeggen waarom moet dan 80 % wel sparen en die 20 % niet. Nu is het

allereerst zo, dat die 20 %groep wel spaart zowel vrijwillig als gedwongen door middel van het zeer progressieve belastingstelsel —. Maar voorts is het nu eenmaal de tragiek van de 80 %, dat deze makkelijk te grijpen is en gewicht in de schaal legt bij de beperking van het gebruik. Stel voor, dat de 20 % ook op de één of andere wijze in de kraag gegrepen kon worden, Dan zou het verbruik misschien nog een paar procent afnemen. Gewicht zou het haast niet in de schaal leggen. Vandaar dan ook, dat de regering het zelfs niet probeert. De kosten daaraan besteed, zouden vermoedelijk niet opwegen tegen de baten, En zij die veel geld hebben zijn erg slim om toch door de mazen van het net heen te glippen.

Onrechtvaardig! Dat is het woord, dat hierbij past. En dat steekt op het ogenblik wellicht ook meer dan de eigenlijke verbruiksvermindering. Wat kunnen wij daaraan doen? Het enige middel lijkt mij van de daken af te schreeuwen, dat het onrechtvaardig is, zodat het ook door deze 20 % als een appèl wordt gehoord. Een appèl tot hen om geen misbruik te maken van de grotere ruimte aan geldmiddelen, die hun gegeven is. Een appèl om niet alleen maar boter te eten, om niet teveel alcohol te drinken, om niet in dure restaurants veel te eten, om niet al die luxe

te genieten, die genoten zou kunnen worden in normale tijd. Deze 20 % gaat er nogal eens prat op door haar grote initiatief de ruggegraat van ons volk te vormen. Al zetten wij daar een vraagteken achter, toch menen wij, dat deze mensen waardevol zijn en dat zij beschikken over een behoorlijke mate van verantwoordelijkheidsgevoel. Laten zij die verantwoordelijkheid dan nu ook zichtbaar dragen. Laten zij sober zijn vrijwillig! zoals de 80 % sober moet zijn gedwongen. Dat zou de sociale vrede in ons Volk, waarbij toch de 20 % ten zeerste gebaat is, bestendigen en het zou de sociale gerechtigheid benaderen, waardoor de 80 % haar kruis wat gemakkelijker zal kunnen dragen. Het moet op den duur zo worden in Nederland, dat iemand zich geneert zich aan een luxe te buiten te gaan, zolang het overgrote dee nauwelijks de noodzakelijke behoeften kan dekken. Misschien, dat de Overheid he sparen dan ook wat aantrekkelijker zou kunnen maken voor deze groep? Velen hebben er nu geen aardigheid in om belastingtechnische redenen.

Het gaat niet alleen om verminderd verbruik maar ook om een juist verbruik beschikbare middelen. Het heeft momen teel zin bepaalde artikelen, die wereldmarkt veel opbrengen, in land zo weinig mogelijk te gebruiken, a