Øw-srs-cssepz

Wij stonden bij de locomotieven-werkplaats en het was bar koud: een van de eerste keren dat er flinke nachtvorst geweest was.

„De dwarsliggers zijn vandaag aan de beurt”, zei m’n baas. Hij woelde door z’n haren met dezelfde hand waarmee hij z’n pet oplichtte, voor mij was dat gewoontegebaar het teken dat er een zwaar karwei dreigde.

„Ik zou me kuchie maar meenemen...” Hij zelf gooide de riem met het broodzakje en het blauwe kruikje over de schouder. We stapten het emplacement langs, naar de lijn van Rotterdam.

M’n baas liep nogal stevig door. Hij zweeg, en scheen in gedachten te zijn. Misschien dat hij piekerde over het rapport van z’n jongste zoontje, of over de mededeling van moeder-de-vrouw, dat de jassen tegenwoordig zo duur zijn. Misschien was-ie helemaal niet zo ernstig, en had hij alleen maar een slechte bui, omdat het scheermesje bot geweest was, of de buitenlucht koud. Misschien had er niemand gereageerd op zijn boze gemopper-van-onder-de kraan; en het is toch zo erg als je je kwaad maakt voor niks! Op zijn gezicht kon je duidelijk lezen, die kwajongen in de achterhoede (dat was ik!) niet wenste mede te delen, welke gedachten in z'n brein rondwoelden.

De spoorbaan werd langzaam hoger: door de stad moet hij over een stel viaducten. Achter ons lag de locomotieven-werkplaats met een stelletje onhandelbare kouwe monsters, en voor ons steeg de dijk uit boven de nevels van plantsoenen en grachten. Tussen de daken door zagen we het licht van het oosten, en heel even de verblindende winterzon zelf.

„Daar liggen ze”. Hij wees op ’n zwarte stip langs de lijn. Uit z’n zak haalde hij twee paar wanten: anders valt dat zware ruwe hout niet te hanteren. Ze waren van een ruw soort jute, koud en hard, en in ’t midden glad gesleten.

We hadden het niet zo koud meer. Op zo’n morgen ais deze is het hoogstens een beetje fris, als je zorgt in beweging te blijven. Een zon, die geen warmte meer geeft, maar wel veel licht, laat alles op een vrolijke manier zien, en de lui die daardoor niet gewekt worden, zijn slaapkoppen en verdienen niet voor tienen wakker te worden.

De raiis glinsterden, en in de verte bij de bocht flikkerde een lange zilveren streep. Alles werd door de zon meedogenloos fel belicht: het bruin aangeslagen grint, de stukken oudroest langs de rails, de scheefgezakte reclameborden met afgebladderde verf, en de huizen aan de overkant van de weg langs de spoordijk: ’n verzameling van bruine stenen en gebleekt houtwerk.

Alleen langs de grond, bij de rails, was een streep schaduw. Maar de zonnestralen dansten overal: over de duffelse en de pillow-manchester van m’n baas, over z’n pet met de fletse rode biezen, over z’n hals met rimpels en een paar olijke haartjes. En ook verderop haalden ze uit de warwinkel van een grotestadsbuurt die kleinigheden tevoorschijn, die niet iedereen ziet, omdat het de moeite niet waard is: ’n rijtje geraniums op een wankel kozijn, vlammend tegen het zwart van de huiskamer; de kleren die door een vroege huisvrouw werden opgehangen, en die de hele

omgeving, en al die taptemelk-verf opvrolijkte met een dansende rij blauwe en gele vlekken; de schaduw op het dak waar een aap-van-een-jongen stond te kijken naar de duiven van z’n buurman, die in schijnbare wanorde rondvlogen, om dan plotseling tussen ons en de zon in te zeilen als schepen die dadelijk zullen aanleggen. Ja, het was een morgen, die de winter voorspelde, niet de winter van kachels en warme jassen, maar de winter van ijs, schaatsen en rooie neuzen.

Bij de stapel dwarsliggers staat de lorrie; hij ziet er roestig uit, want hij is pas uit Duitsland teruggekomen. Die roest zullen we er wel af krijgen door het gebruik, hij loopt nog gesmeerd!

Die stapel is hoger dan ik dacht. Voor de machinist is het niets dan een voorbijvliegende vlek, maar voor ons is het een onwrikbaar blok. In de schaduw ervan is het nog koud.

We zullen eerst een stel apart leggen, dan kunnen we ze beter hanteren. De wanten schuren langs het hout, en haken aan de lange splinters: het zijn geen sigarenplankjes! Ik geloof, dat ze in ’t water zinken, het lijkt wel of ze door het liggen in allerlei weersomstandigheden en door het gegooi en gesmijt zijn gestaald. De eersten zijn gruwelijk zwaar, ik heb er veel moeite mee, want we zijn op de top van de stapel bezig. Telkens denk ik, dat mijn armen zullen doorzwikken, en dat ik op m’n tenen zal moeten letten.

We sjorren ze naar de lorrie; de baas met grote passen, en ik vlug lopend. Ik krijg het warm, alleen in de schaduw is het alsof we door ’n koude woestijn lopen, en dan klinken m’n schoenen metaalhard op

de grond en de stenen. Bij de zesde veeg ik met de harde want langs m’n neus. Als dat zo doorgaat, ben ik binnen een half uur een moriaan.

We wippen ze met een zwaai op de lorrie, zodat het ijzer met ’n hoge klank nadeunt. De wolkjes roest glanzen bruinachtig... En natuurlijk laat ik er eentje te laat los, zodat de bonk van de val, als ik hem nog in de handen heb, nadreunt tot in m’n ribbenkast. Ik gooi het andere eind van het ellendige ding op de wagen, en mopper. We houden een rustpauze. Ik bekijk de dwarsliggers eens nauwkeuriger. Het is me een raadsel hoe ze in dit harde hout gaten hebben kunnen boren.

Ik hijg en zweet, de haren woelen onder m’n pet. De schaduwen van de baas en mij dansen in groteske vormen over de lager geworden stapel. De jassen en broeken lijken nog boller. Ik kijk naar beneden, naar de straat. Het zal wel geen pretje zijn, nu op de fiets te zitten, de zachte wind kruipt venijnig tussen de spleten van je kleren en zingt langs de wielen. Wij hebben het nog warm, maar op de fiets vertin je... De baas kijkt ook naar de straat.

„Moet je dat zien!” lacht hij. Tussen de vluglopende mensen is een juffrouw verdwaald. Ze heeft een hoed als een zeilschip en alleen het puntje van haar neus steekt boven de bontkraag uit. Zij heeft ’n hondje bij zich, dat hard aan zijn riem trekt, z’n neus brutaal in de hoogte steekt en z’n staart in een vrolijke krul draagt. Ze doet net alsof ze het koud heeft.

„We gaan weer beginnen, anders vriezen we vast!” De zon is nu boven de daken gekomen. De mensen krioelen door elkaar en beneden, op de brede weg lopen ze verbaasd in de glorie van het scherpe zonlicht. De baan is een breed vlak, met groene vlekken van het laatste gras en rails die blinken als messen. Ik til met moeite de zware balken op, en probeer ze ook met een zwaai op de lorrie te mikken. Voor me staat het zware silhouet van m’n baas, en hij houdt z’n handen op voor het volgende vrachtj e. C. MILOT.

i>er (Pr«t-.

Algemene mededelingen. Het nieuw gevormde dagelijkse bestuur van de PCWG heeft in de afgelopen week te ’s-Gravenhage zijn eerste vergadering gehouden en daar de volgende besluiten genomen: ’

Weekend Woodbrookers te Bentveld

De leden van de Werkgemeenschap op te wekken de conferentie, die Dinsdag 4, Woensdag 5 en Donderdag 6 Januari 1949 te Bentveld, uitgaande van de Arbeidersgemeenschap der Woodbrooker, gehouden wordt, te bezoeken. Spreken zullen partijgenoten, die het werk van de beweging kennen en het thema „Doorbraak” deskundig zuUen uitwerken. Wij verwijzen voor de bijzonderheden naar de komende berichten, doch wekken onze leden krachtig op, zo mogelijk, deze dagen vrij te maken. Inzonderheid het kader der beweging, de grote en de kleine politici! Gewesten

In de maand Februari 1949 de Zaterdagen 5, 12, 19 en 26 Febniarl te besteden om met het kader en het bestuur van de gewesten Friesland, Overijssel, Gelderland en Noord-Holland overleg te plegen, teneinde in deze gevormde gewesten het leven van

de afdelingen van de PCWG gewestelijk te doen verlopen. In Maart komen dan Utrecht en Zuid- Holland aan de beurt. Aan de bestuurdere zal spoedig een oproep worden gedaan om deze bijeenkomst te bezoeken.

Afdeling Amsterdam Zuid I en Zuid 11. Woensdag 15 December spreekt, Jacob Obrechtplein 3 (I), dr C. P. Gunning, rector v/h Amsterdams Lyceum, over: „Wat moeten wij aan met Indonesië?”

Wijziging secretariaat afdeling Wolvega Wegens vertrek van ds G. J. ten Broek, secretaris van de afdeling Wolvega, werd als secretaris gekozen pg. E. Bosma, wonende m’ 5 A te Steggerda. Willen de secretarissen deze wijziging op de lijst aanbrengen? De secretaris van de PCWG: Baarnseweg 36 te Den Dolder.

N.S. Het gironummer van de penningmeester van de PCWG is thans 522292. Men wordt dringend verzocht alle gelden de PCWG en Doorbraak betreffende, uitsluitend op dit nummer te storten. S.