A. F. L. VA N DIJ K

HET ZWAARD

Het zwaard overwint het woord. Dit is in het kort de samenvatting van de geschiedenis der onder handeling en met Indonesië. Dit is in het kort ook de samenvatting van de wereldgeschiedenis in het algemeen van Kain tot in onze dagen. Na deze samenvatting kunnen wij het beste zwijgen, lang zwijgen, omdat ieder woord, dat te snel gesproken wordt, onwaarachtig is. Woorden als „onmogelijk anders” en „uiterste noodzaak” zijn zo gauw gesproken en de mensheid leert hier zo weinig van. En wie denkt er nu nog aan te juichen, omdat ze nu eindelijk „er op slaan”? Is er dan geen enkel dieper schaamtegevoel meer tegenover God, die ons voorbereidt op de komst van het licht der wereld? En straks dan maar weer Kerstmis vieren met de mooiste uithaal van het „ere zij God, vrede op aarde, in de mensen een welbehagen?” Is Kerstmis dan reeds geheel en al tot een kinderspel verworden? Laat ons aan de andere kant ook niet al te voortvarend zijn in onze critiek op de regering. Zij heeft inderdaad de weg van het woord willen bewandelen.

daaraan kan niemand twijfelen. Onderhandelen, loven en bieden, met in de éne hand de loktpijs van de vrijheid, maar in de andere hand, goed op de rug verborgen, het zwaard, is echter nog iets anders dan dienst aan Jezus Christus. En daarom doet dit alles zo’n pijn, omdat wij in de diepste grond weten, dat wij Hem gekwetst hebben. En dat ongeveer op de dag van Zijn geboorte.

Er gaat een zwaard door de ziel. Wij zijn niet de eersten, die hiervan getuigen. Reeds werd het Maria verkondigd bij de geboorte van haar kind. De blijde geboorte en het bloedige offer waren reeds van de aanvang af niet te scheiden. Het offer, dat Maria moest brengen, was ook wel heel groot. Wie zou zo’n offer geheel vrijwillig kunnen volbrengen? Zonder pijn van kramp en geweld schijnt de wereld niet los te kunnen laten; zonder een tragische worsteling, tragisch vooral in het licht van de eigen geschiedenis, schijnt Nederland zijn koloniën niet te kunnen prijsgeven. Er is slechts één, die geheel vrijwillig Zijn offer gebracht heeft en die liever zelf tot in het slijk van de aarde werd vernederd dan dat Hij één hand tegen de mendemens zou opheffen. Hij zal erbarmen met ons hebben, met ons onvermogen, met onze liefdeloosheid; Hij is nu meer dan ooit het sterrebeeld, waarop wij koersen te midden van het zinloze bloedvergie-

ten, dat de wereld nu eenmaal niet schijnt te kunnen missen. Maar niet zonder dat wij hem om vergeving vragen, niet zonder dat wij schuld belijden. Zonder dat mógen wij op Kerstmis niet over vrede spreken.

Zullen wij nog opgaan naar Bethlehem? Of zijn wij er reeds voorbij? Bevinden wij ons reeds in de woestijn, die zich achter Bethlehem bevindt? Het is te laat om nu nog om te keren op de weg. Ons advent is reeds te ver gevorderd. Wij hadden alleen niet gedacht, dat wij in de woestijn in plaats van in Bethlehem zouden terecht komen. Maar zou dan deze woestijn niet voor ons willen bloeien, kan „de woestijn niet bloeien als een roos”? Het is nu een blind geloof, waarop wij koersen; wat wij zien spreekt wel heel luid tegen dit geloof, maar hoe zouden wij het zonder dit geloof kunnen stellen? Hoe zouden wij verder gaan, als wij aan moesten nemen, dat het zwaard het in eeuwigheid won van het woord? Neen, het Woord overwint het zwaard, hel noch dood kan ons scheiden van de liefde, die in Jezus Christus is. Dat is Kerstmis 1948.

L. H. RUITENBERG

DE KERK IN 1948

Het gaat hier niet om een kroniek, zoals men in alle kranten kan vinden. Veeleer is het onze taak te pogen enige strekkingen na te gaan.

Met de Rooms-Katholieke Kerk zijn wij spoedig klaar. Het is, dunkt ons, duidelijk wat daar geschiedt: consolidatie en werving. De Kerk van Rome geeft een consequente leiding. Haar beslissingen mogen wel is waar aangepast zijn bij de actuele toestand in elk land, de principes, die haar leiden veranderen slechts zeer langzaam. In Nederland gaat zij voort haar gelovigen te binden en te scholen. Zij heeft daardoor een geestelijke macht, die zich herhaaldelijk tot schrik van het niet-Roomse deel van de bevolking beweegt op gebieden waar de Roomse visie tot nu toe weinig tot gelding kwam. Dat gaat via het bezetten van sleutelposities en het afdwingen van maatregelen en het werven van subsidies. Daarbij ontplooit de Kerk zelf een indrukwekkende scholingsarbeid en legt zij zich thans meer dan ooit toe op het gesprek met het Protestantisme. Een aparte leerstoel in Nijmegen voor de bestudering van het reformatorisch christendom is daar een teken van. In plaats van ach-en-wee te roepen, kan men beter deze drang begrijpen van de wezenlijke strekkingen van Rome uit. En dan, van eigen wezen uit, het zijne er tegenover stellen. Maar daar ontbreekt voorlopig nog veel aan.

Zo zijn wij op Protestants gebied gekomen. Natuurlijk zijn wij geneigd, daarbij allereerst te denken aan de Hervormde Kerk. Zij heeft in de oorlog een goodwill verworven, een hoop opgewekt, die groot is.

Zij heeft andere kerken daarbij gestimu-j leerd. En da.aruit is te verklaren, dat wie' aan Protestants Nederland denkt, het eerst de Hervormde Kerk voor ogen krijgt.

Dat is onbillijk tegenover de anderen. Met name tegenover de Gereformeerde Kerken. Persoonlijk sta ik niet met al te veel verwachtingen tegenover de Gereformeerde Kerken. Zij hebben haar schilderse scheuring, die haar werfkracht ondermijnt en een gevoel van moeheid in die gelederen schijnt te geven. Zij heeft, in haar politieke sector, te ervaren, dat het Gereformeerde volk niet meer de spil is, waarom de regeermacht draait. Nochtans zijn er dit jaar verschijnselen geweest, die de hoop wettigen, dat langzaam, zeer langzaam, haar bijdrage aan het gehele volksleven een ander karakter zal gaan dragen.

Daarbij wijzen wij op twee dingen: de Eindhovense Synode, die „Linggadjati” in kerkelijke verhoudingen paste. Eeïf gereformeerde zal dit nooit zo zeggen en amper toegeven. Toch is het feit, dat de Gereformeerde Kerken van Indonesië niet langer een Nederlandse classis zijn, maar een zelfstandige Kerk, van grote betekenis. Verder: de Assembly heeft ook Gereformeerden

aangeraakt. Onder jongere gereformeerden zijn er, die een slecht gev/eten hebben over de afzijdigheid van hun Kerk te Amsterdam. Er is een groep onder de gereformeerden, die aansluiting wil voorbereiden. Een moedig en open geluid liet de gereformeerde predikant D. Drijver uit Lochem in zijn „De Wereldraad der Kerken” horen.

De kleinere Kerken, Lutherse. Doopsgezinde en Remonstrantsen, zijn voortgegaan met de bezinning op het eigene. Hier direct van particularisme te spreken is onjuist. Het verraadt gebrek aan begrip voor de betekenis van het kerk-zijn. De Luthersen hebben ’t daarbij het moeilijkste; eeuwenlang zijn zij hier als kleine minderheid geestelijk sterk afhankelijk geweest van wat de Grote Kerk was en deed. Wellicht mede door het oecumenisch contact is daar de drang om het eigene gestalte te geven, toegenomen. Wellicht is de voornaamste bijdrage, die aan de verlevendiging van het liturgisch besef.

De Remonstranten hebben, als de Hervormden, hun discussies over een nieuwe kerkorde gehad. Vrij wat minder spectaculair en ook met minder moeite pakt men de zaak daar aan. Ook hier is een verdieping