De weg van de mens door dit leven

N.a.v. Martin Biiber Der weg des Menschen nach der chassU dischen Lehre.

Op een weekendconferentie van de Arbeiders Gemeenschap der Woodbrookers te Bentveld, in April 1947 gehouden, heeft Martin Buber Zondagochtends gesproken over het wezen en de levensweg van de mens. Een voordracht, die zo trof èn door haar geloofsvisie èn door haar werkelijkheidszin, dat vele deelnemers aan deze conferentie telkens weer vroegen of er geen verslag van deze lezing kon worden uitgegeven.

Welnu, nadat wij lang velen hebben moeten teleurstellen, kunnen wij hen en talloze anderen met vreugde meedelen, dat de voordracht in druk is verschenen. In een reeks, die de merkwaardige naam van „het stof der wegen” draagt, heeft Henri Friedlaender deze lezing uitgegeven en haar daardoor voor een grote kring toegankelijk gemaakt.

Zij verdient dat ten volle, omdat daarin een grote in het rijk van de geest zijn visie op de weg van de mens in dit leven geeft. Ja, een getuigenis uit het hart van de oudtestamentische vroomheid, zoals die haar renaissance beleefde in het Chassidisme, een réveil dat in de achttiende eeuw onder de Poolse Joden ontstaan is. Meen niet dat Buber hier een historische beschouwing over dit vroomheidstype geeft. Integendeel, het is leven van zijn leven, of beter: zijn leven uit geloof en in deze wereld is doortrokken van deze vroomheid. Het is „realistische religie” in de diepe zin van het woord, want gezuiverd en geheiligd in het lijden van het oude volk.

De oorlog tegen het Jodendom heeft Hitler gewonnen, de vroomheid van het Chassidisme heeft hij niet kunnen vernietigen. Zij leeft onder Joden in Europa en Amerika misschien maar in weinigen van het oude volk en dat zeker in Palestina én zij oefent invloed op Joden én christenen, op gelovigen én twijfelenden.

Zij staat met beide benen in deze wereld en is toch niet van deze wereld, maar ge-

groeid in de bron van alle leven, in de God van Abraham, Izaak en Jacob.

Het Chassidisme, zo wordt Buber niet moede te vertellen, is geen vrome theorie, maar leven. De geschriften van het Chassidisme, het spreken van Buber zelf is niets anders dan een diepgelovige doorlichting van en toelichting op het doodgewone leven. Daarom spreekt Buber niet met zware slagwoorden, maar commentarieert hij het menselijk leven met Chassidische vertellingen, waarin diep geloof, rijpe levenswijsheid en milde, vrome humor zo wonderlijk dooreengestrengeld liggen.

Zo vertelt hij in dit boekje, dat al wat ons in dit leven overkomt, tot een ontmoeting met God kan worden. Ligt niet in alles, mensen, dieren en dingen, een heilige vonk, die slechts op ons wacht om verlost te worden, dat is tot zijn door God gegeven bestemming gevoerd te worden?

Zes ontmoetingen, zes „stadiën op de levensweg” heeft Buber ons in deze voordracht getekend.

Het eerste is: de zelfbezinning. God stelt aan de mens alle eeuwen door de oude vraag: waar zijt gij? Daarmee wil God in ons iets bewerken, dat alleen door die vraag bewerkt kan worden, nl. het zich verantwoorden. Maar de mens ontvlucht, als eertijds Adam, de vraag en verbergt zich voor God. Verbergt zich daardoor echter ook voor zich zelf, kent eigen diepste wezen niet meer en verstrikt zich zo in de zonde. In die situatie komt God opnieuw met zijn vraag, opdat wij uit onze schuilhoek te voorschijn komen.

Wij kunnen die vraag overschreeuwen, ook met gelovige termen. Doch dan blijft ons leven een dwalen en kent het geen weg. De weg van de mens door dit leven begint daar waar de mens luistert en een antwoord poogt te geven op de vragen: vanwaar kom ik, waarheen ga ik; Wien ben ik verantwoording schuldig?

Het tweede stadium is: de bijzondere weg. Er is niet één weg voor allen om God te dienen. leder moet zijn eigen weg vinden om God op zijn wijze te dienen. De gaven en de mogelijkheden zijn talloos, zo als er talloze wegen tot de ontmoeting en de dienst van God voeren.

„Wat er aan groots en heiligs gedaan is, is een voorbeeld, omdat het ons toont, wat Grootheid en Heiligheid is, maar het is geen model dat wij moeten nabootsen.” God vraagt niet: waarom ben jij Mozes niét geweest, heb je niet gelijk Mozes geleefd; Hij vraagt waarom ben jij je zelf niet geweest. Met ieder mens is er iets in de wereld geplaatst, dat er nog nooit is geweest. God zegt niet: dit is een weg tot Mij en dat niet, maar: alles wat jij doet kan een ,weg tot Mij zijn, indien jij het ten minste zo doet, dat het je tot Mij voert. Zo heeft God ieder mens op zijn wijze nodig in de wereld om die te heiiigen. Het derde stadium is dat der vastberadenheid. Al te veel is ons werk prutswerk. Het moet zijn werk uit één stuk. Dat kan alleen wanneer het mensenhart niet uiteengerafeld, maar een eenheid is. Welnu, wij mensen zijn in staat en dat door Gods kracht ons hart tot een eenheid te bréngeé. Zulk een tbt eenheid gesmeed hart is nodig om een moeilijke taak aan te vatten en'tot een goed einde te brengen. Koftom: wij moeten ons werk doen met de inzet vari onZé gehele persoonlijkheid.

Voorts en dat is het vierde stadium

moeten wij bij ons zelf beginnen. De kern van alle maatschappelijke conflicten is een innerlijke. „Ik zeg niet wat ik denk, ik doe niet wat ik zeg”. Daarom moet de mens bij zich zelf beginnen, zich zelf vinden en waarlijk mens worden.

Dan het vijfde stadium komen de verhoudingen tot de andere mensen aan de orde. Wij moeten wel bij ons zelf beginnen, maar niet bij ons zelf blijven, laat staan bij ons zelf eindigen. Dat geldt aldus Buber met name voor het berouw. Het berouw is de inzet, velen blijven in het berouw steken en komen daardoor niet tot een wezenlijke omkeer. Een sprekend voorbeeld daarvan is de bezorgdheid voor eigen zieleheil. Het gaat niet om onze eeuwige zaligheid, maar om ons werken voor God. Dat betekent het „niet met zich zelf bezig blijven.”

Het laatste stadium noemt Buber „Hier, waar men staat”. De vervuliing, de zin van het menselijk bestaan vindt men slechts daar waar men staat.

„God wil tot zijn wereld komen, maar Hij wil tot haar komen door de mens”. Dat is het geheimenis, de grootse taak en kans voor het menselijk geslacht.

En om dan toch één van die vele chassidische legenden te citeren: „Rabbi Mendel van Kozk overviel een paar wijze mannen, die bij hem te gast waren, eens met deze vraag: „Waar woont God?”

Zij lachten om hem: „waar hebt gij het over! De wereld immers is vol van zijn heerlijkheid”. Hij echter beantwoordde zijn eigen vraag: „God woont, waar men hem binnen laat”.

Buber vervolgt dan: „Dat is het waarop het ten slotte aankomt: God binnen laten. Men kan hem echter slechts daar binnen laten, waar men staat, waar men werkelijk staat, daar waar men leeft, waar men eeri waarachtig leven leeft. Gaan wij op een heilige wijze met de ons toevertrouwde kleine wereld om, helpen wij in de orde der schepping, waarin wij leven, de heilige zielesubstantie tot voltooiing te komen, dan stichten wij daar, waar wij bestaan, een ruimte voor Gods wonen in de wereld, dan laten wij God binnen.”

Ik gaf u in korte trekken een samenvatting van deze voordracht; met geen andere reden dan u op te wekken dat boekje zelf te lezen en te herlezen.

Hier hebt u een brok „realistische religie”, zakelijke, reëele, met twee benen op de grond staande vroomheid, dat in de goede zin van het woord sticht, dat is opbouwt, steun, stuwing geeft.

Hoe zeer ik dit boekje in handen wens van christenen immers deze Jood staat wel zeer dicht bij God als levende werkelijkheid ik hoop bovenal dat zij die worstelen met God en zij die de levende betrekking tot Christus niet of nog niet gevonden hebben, dit boekje zullen lezen.

Het heeft slechts één bezwaar, niet de prijs ditmaal, maar dat zij die niet vlot Duits lezen, er weinig aan zullen hebben. Ik hoop dan ook, dat de uitgever er toe zal kunnen besluiten deze voordrachten in het Nederlands te doen vertalen, opdat veel meer mensen dan thans mogelijk is, hierin een stuk geestelijke verdieping, bevrijding en bezieling mogen vinden. A. VAN BIEMEN

') Martin Buber „Der Weg des Menschen nach der chassidlschen Lehre, Pulvis viarum Drucke. In de handel gebracht door L. J. C. Boucher, Den Haag, en Allert de Lange, Amsterdam. 1948. ƒ 2,90.

het mij voorkomt, o.a. niet aan en heeft bovendien een wonderlijk wereldvreemde bijsmaak, o.a. doordat het de socialisatie bij wijze van goocheltruc wil verwerkelijken.

Het bedrijfsleven moet geholpen worden ter wille van de interne financiering. Daar heeft de heer Hofstra gelijk aan. Maar de voor de hand liggende weg is heel eenvoudig: belastingverlaging. Wellicht wil de heer Hofstra, die belastingexpert is, eens denken over afschaffing der ondernemingsbelasting? Zit daar niets in? Zij is omslachtig, treft het gehele bedrijfsleven, en heeft een ongewenste grondslag (grootte van het kapitaal).

De consequentie van het bovenstaande is uiteraard, dat ook de rijke man enigermate van belastingdruk moet worden bevrijd (dividendstop en inkomstenbelasting). Zijn functie is sinds zeer geruime tijd in betekenis aan het verminderen, maar zijn rol is nog geenszins uitgespeeld. Laat de P.v.d.A., als haar dit erg smart, bedenken, dat de kracht van het sociaiisme heeft te liggen in positieve, niet in negatieve maatregelen. R. E.<