Hef congres van de Partij van de Arbeid

De P.v.d.A. heeft 17 Januari in Amsterdam een buitengewoon congres gehouden ter behandeling van het Indonesische vraagstuk.

Er was een resolutie van het Partijbestuur en er waren twee resoluties van een aantal leden van de minderheid in Partijbestuur en Kamerfractie.

De resolutie van het Partijbestuur werd door prof. Logemann en de beide minderheidsresoluties werden door ir H. Vos uitvoerig toegelicht. Beiden hebben zich op voortreffeiijke wijze van hun taak gekweten. Indonesië is bij uitstek het terrein, waarop prof. Logemann thuis is en ir Vos heeft tot voor korte tijd als minister de directe verantwoordelijkheid voor het regeringsbeleid gedragen. Twee deskundigen dus. Wij wilden wel, dat alle leden van de P.v.d.A., liever nog: alle Nederlanders deze beide bekwame uiteenzettingen hadden gehoord. De regering had geen betere verdedigers kunnen vinden dan prof. Logemann en niemand had de oppositie beter kunnen vertegenwoordigen dan ir Vos. Er is intussen de mogelijkheid, dat belangstellenden kennis nemen van de inzichten van beiden. In het Januari-nummer van „Socialisme en Democratie” geeft prof. Logemann een opstel van negen bladzijden over „Indonesië” en ir Vos een opstel van zeven bladzijden over „Geschil om Indonesië”. Wie de beide standpunten ten opzichte van het Indonesische vraagstuk, zoals die in de P.v.d.A. werden ingenomen, wil leren kennen kan niet beter doen dan deze beide opstellen bestuderen. Hij vindt in dit nummer bovendien nog andere artikelen, die voor het vraagstuk van belang zijn: „Azië en het Socialisme” van prof. Hidding, „Door het oog van een naald” van De Kadt en „Ondoordacht” van prof. Barents. De beide laatste geven een scherpe, maar zakelijke critiek op het regeringsbeleid.

Wij grijpen deze gelegenheid aan, om het Maandblad van de P.v.d.A. bij onze lezers aan te bevelen, om daarna weer tot het congres van de Partij terug te keren.

Na prof. Logemann en ir Vos heeft een hele serie afgevaardigden gesproken: vóóren tegenstanders van het regeringsbeleid. Wij noemen geen namen, maken alleen een uitzondering voor minister Joekes, die uit den aard der zaak het regeringsbeleid verdedigde. Ook hij deed het op een voortref feiijke manier. Heel de discussie stond trouwens op een hoog peii. Zij droeg een zakelijk karakter, al spraken naast het verstand gelukkig ook het gevoei en het geweten een hartig woordje mee. De resolutie van het Partijbestuur werd

aangenomen met 1879 stemmen voor, 909 stemmen tegen en 118 stemmen blanco. De eerste minderheidsresolutie was daarmede ter zijde geschoven.

De minderheidsresolutie sprak uit, dat de regering geen ernstige poging heeft gedaan om voorlopig zonder de Republiek, doch ook zonder de Republiek aan te tasten, tot een federaal bewind in overgangstijd te komen, dat door het regeringsbeleid de internationale positie van Nederland is verzwakt, de nationale politieke positie van de Partij is geschaad, de mogelijkheid om tot betere verhouding met Indonesië te komen, klein is geworden en het gevaar van groei van de communistische invloed in Zuidoost-Azië is vergroot, dat de regering de Commissie voor Goede Diensten heeft menen te moeten passeren en geen overleg heeft gepleegd met de regeringen van de Verenigde Staten en van de staten der Westerse Unie, voordat zij tot de actie overging.

De laatste woorden van de resolutie luiden : het congres betreurt deze beslissingen van de regering.

Wanneer deze resolutie was aangenomen, zou het congres het regeringsbeleid hebben afgekeurd. Dit heeft het congres niet gedaan.

Heeft het het regeringsbeleid goedgekeurd? De Waarheid, Het Algemeen Handelsblad en Elseviers Weekblad beantwoorden deze vraag bevestigend. Ten onrechte.

De resolutie van het partijbestuur, die werd aangenomen, zegt, dat het congres begrijpt, dat de regering gewapend geweld onvermijdelijk en urgent heeft geacht. De vraag, of begrijpen goedkeuren betekent, werd door het partijbestuur ontkennend beantwoord. Het Partijbestuur vroeg dus niet de goedkeuring van het regeringsbeleid. Het is mogelijk, dat velen aan dit onderscheid geen waarde hechten. De discussies op het congres leverden het bewijs, dat dit er wel waarde aan hechtte. Had het partijbestuur om goedkeuring gevraagd, dan zou de verhouding van voor- en tegenstemmers stellig een andere zijn geweest, ai zou ook dan de resolutie zijn aangenomen. Niemand had er op gerekend, dat de eerste minderheidsresolutie zou worden aangenomen. Dat zovelen tegen deze resolutie van het Partijbestuur zouden stemmen, daarop had al evenmin iemand gerekend. Het wil zeggen, dat, waar de verhouding, van vóór- en tegenstemmers twee-een was, één derde het regeringsbeleid betreurt. Dit resultaat had zelfs niemand van de oppositie verwacht.- Wij achten dit resultaat voor de toekomst van betekenis. Het verzet tegen de militaire actie is in de Partij van de Arbeid veel groter dan de meesten denken. Het is niet waar, dat de Partij in haar geheel achter het regeringsbeleid staat. Onder de eerste minderheidsresolutie stonden de namen van ir Vos, prof. Banning, Frans Goedhart, mr v. Heuven Goedhart, Hofstra, De Kadt, Lena Lopes Dias, Nederhorst, prof. Schermerhorn, Evert Vermeer en prof. I>onkersloot.

Een wat eigenaardige figuur was het, dat na de resolutie van het Partybestuur de tweede minderheidsresolutie werd aangenomen met 1388 stemmen voor, 1324 stemmen tegen en 88 blanco. Deze minderheidsresolutie was niet in strijd met het tweede gedeelte van de resolutie van het partijbestuur. Zij ging alleen verder, door te vragen om: 1. herstel van de volledige bewegingsvrijheid van de Republikeinse

leiders en het voeren van hernieuwd overleg met hen; 2e. herstel van de Republiek als autonome eenheid.

We hebben deze gang van zaken op het congres zo objectief mogelijk weergegeven. De verschillen tussen meerderheid en minderheid zijn groot. Natuurlijk kan men over deze verschillen op verschillende wijze oordelen. Mr v. Walsum zegt: „Dat er over deze diep ingrijpende zaak binnen de Partij verschil van mening of beter nog strijd is, laten wij ons daarover van harte verheugen” en: „Men vergist zich ten enenmale, als men het bestaan van wrijving over het militaire optreden als bewijs van zwakte van de Partij opvat”. Ik wilde, dat ik het met deze beschouwingen eens kon zijn. Het is mij onmogeiijk. Dat er in onze Partij ten opzichte van de miiitaire actie een oplossing van de bestaande moeilijkheden door de inzet van het militaire apparaat zo groot verschil van gevoelens bestaat, is voor mij een dagelijkse kwelling. Ik vind dat voor een socialistische partij een groot gevaar en een bewijs van zwakte. Ik kan er mij niet over verheugen, laat staan dat ik dit van harte zou doen. Laten wij toch niet van onze nood onze gemeenschappelijke nood een deugd maken.

Wie er enig besef van wil krijgen, hoe groot deze nood is de nood van de Partij, de nood van ons volk en de nood van de kerk leze het artikel, dat partijgenoot dr J. C. Dippel, de schrijver van „Kerk en Wereld in de Crisis”, in het Januari-nummer van „Wending” onder de wat raadselachtige titel „Pastorale Pantersprong” geschreven heeft. Al wat ik over Indonesië geschreven heb, geef ik voor dit artikel graag cadeau. Wat ik heel gebrekkig onder woorden heb trachten te brengen, wordt door dr Dippel in dit artikel op een waarlijk aangrijpende wijze uiteengezet. Wie dit artikel leest, overdenkt en er mee instemt, zal meer dan ooit overtuigd zijn van de nood, waarin wij verkeren.

Is dit een reden, om als lid van de Partij te bedanken, de kerk te verlaten en ons volk af te vallen?

Het is mogelijk, dat iemand deze conclusie trekt ten opzichte van alle drie, of één of twee van de drie. Een ieder doe wat zijn geweten hem voorschrijft. Maar hij zou het m.i. niet op grond van dit artikel doen. Ten opzichte van ons volk geldt in elk geval de christelijke solidariteit der liefde, 1 Gorinthe 13 in maatschappelijke vorm: Zij laat zich niet verbitteren en houdt geen boek van het kwaad, zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. Ook op deze sombere weg.

De balans van dr Dippel ziet er niet fraai uit. Maar er is nog een roeping voor de Indonesische en Nederlandse kerk om samen te vluchten naar het crediet, dat God beschikbaar heeft, via hen ook voor de beide volken. Dat is politiek-christelijk handelen, hier en nu. En of Indonesië en wij dan verder zullen samen gaan, is Gods zaak. Zo ja, dan niet dank zij de panterisprong, maar ondanks, zoals Jacob ondanks en niet dank zij zijn bedrog gehandhaafd werd om het eerstgeboorterecht.

Wy zullen echter deze roeping alleen verstaan en vervullen, indien wij ernst maken met de nood en de schuld. Het gaat waarlijk om wat anders dan om wat stichtelijkheid. Men leze het artikel van dr Dippel. Men, dat wil zeggen: zowel vóór- als tegenstanders van het regeringsbeleid.

J. J. BUSKES Jr.

ring spreekt, nog geen politieke rol wil spelen.

Ziehier, aan een stuk practijk getoetst, het bewijs, hoe moeilijk het is, als Kerk te spreken.

Ik ben onder de indruk van de ernst en het besef van de verantwoordelijkheid der kerkelijke leiding. Ik geloof dat zij diep gepeild heeft, wat er, geestelijk gesproken, in dit gebeuren ligt. Dieper, dan verreweg de meeste Nederlanders beseffen. En dan de meeste christenen begrijpen. Het is alleen jammer, dat de bewerktuiging der Kerk zo is, dat het niet doordringt. Nu ben ik bang, dat straks historische onderzoekers dit werk zullen loven, maar het thans verklinkt in een ijle ruimte.

L. H. RUITENBERG