Ëw% áîagî

„Hé die ome Jut! Jongens, kom mee, daar komt ome Jut aan!” Joelend en lachend rent een troepje straatjongetjes achter een oude man aan, die dwaas grinnekend over de weg loopt te zwaaien. Als ze al te baldadig worden, ontfermt zich een agent over hem en neemt hem mee naar het bureau. Dergelijke tonelen spelen zich al weer overal af, en niet alleen in de grote steden! De kleine streekbladen staan eveneens vol van die kleine berichten, dat H. gisteravond dronken aan de kant van de weg lag en de nacht in de cel moest doorbrengen. Praat nu vooral niet over oude mannen, die mislukt zijn in het leven of over slappe karakters. Ook jonge kerels met pit in hun lijf zien we over de straat zwaaien. Niet voor niets is het drankgebruik veel groter dan voor de oorlog! En wie nog te jong is om in café’s toegelaten te'worden, zoekt eenvoudig andere wegen om zich te vermaken. Wat concludeerde het congres Film en Jeugd ook al weer? Zij noemde het de „ongrijpbare” jeugd en bracht het probleem hoe deze te bereiken en in het gareel te brengen, naar voren. Maar hoe leiden wij deze jeugd in de juiste richting? Zeker niet door praten op congressen doch en hier raken we de diepste kern van de zaak door hen te stimuleren hun vrije tijd beter te leren gebruiken.

Dr Maria Montessori vertelt van de verwaarloosde kinderen, die zij in de „Case dei Bambini” gadesloeg:

„Ofschoon de school prachtig speelgoed bezat, kozen de kinderen dat nooit. Dat verwonderde mij zo, dat ik zelf tussenbeide kwam om hun te laten zien, hoe je met speelgoed om moet gaan. Ik leerde hun het kinderservies gebruiken en de kachel in de kleine poppenkeuken aan te steken, terwijl ik er een mooie pop naast zette. Een poosje toonden de kinderen belangstelling, maar dan gingen zij weer weg en kozen dat speelgoed nooit spontaan. Daardoor i)egreep ik, dat in het kinderleven het spelen misschien iets van lagere rang is, waar zij hun toevlucht toe nemen bij gebrek aan iets beters, maar dat er dus belangrijker dingen zijn, die in de kinderen voorrang hebben op nutteloos vermaak!”

Om terug te gaan naar onze „ongrijpbare” jeugd mogen wij aannemen, dat de grijpbare jeugd alleen deugdzaam is, omdat haar vrije tijdsbesteding de goede stimulans krijgt, terwijl de ongrijpbare jeugd expansie zoekt in de film en erger, bij gebrek aan iets beters.

Het probleem van de vrije tijdsbesteding in de ruimste zin van het woord rijst dus voor ons op. Wij moeten de ongrijpbare jeugd te pakken zien te krijgen en kennis met de groede vrije tijdsbesteding laten maken opdat zij een stimulans krijgt en eventueel haar keus kan bepalen.

De Stichting Nationale Actie voor Vrije Tijdsbesteding heeft het initiatief genomen, door middel van een tentoonstelling genaamd „Gouden Handen”, een begin te maken met het aantrekken van deze jeugd. Deze tentoonstelling, die van 28 Juli—6 Augustus 1949 te Ede op het fraaie landgoed „de Stompekamp” wordt gehouden, heeft verscheidene bekende figuren achter zich staan, zoals o.a. Dr Hoornstra, directeur van de Stichting Gelderland voor Maatschappelijk werk; Dr De Vries Reilingh, directeur van de Volkshogeschool te Eerbeek en Dr Win. Roukens, directeur van het Nederlands Openluchtmuseum, terwijl porfessor R. Kruyt, directeur van het Sociologisch instituut als adviseur optreedt. Het binnengekomen werk zal in drie groepen verdeeld worden, waarvan de leeftijdsgrenzen tussen 10 t.m. 14 jaar, 15 t.m. 18 jaar zullen liggen. Elke groep wordt dan weer naar de aard van het werk onderverdeeld. Hierdoor verkrijgt men een mooi overzicht wat bij de verschillende groepen de meest beoefende vrije tijdsbesteding is. Voor militairen die in Indië zijn, zal ook de gelegenheid open staan, werk in te zenden. Alle scholen worden uitgenodigd aan een tekenwedstrijd mee te doen en ook de sport staat op het programma. Na deze tentoonstelling, waarvan de opbrengst voor een nog nader te bepalen cultureel doel gebruikt zal worden, zullen de gelegde contacten blijven bestaan, opdat er een hechte basis voor de goede vrije tijdsbesteding gelegd wordt.

HANS TOP.

De wereld spreekt:

Een dode wereld ... ?

Een zaal in Amsterdam. Voor ons zit een kunstenaar, die een kwart eeuw geleden tot de grootste acteurs behoorde. Hém, Ernst Deutsch, vertrouwde Max Reinhardt de belangrijkste rollen toe in klassieke en moderne stukken. Tot hen behoorde hij, die, na de eerste wereldoorlog, het buitenland bekend maakte met het beste wat Duitsland kon geven.

Toen de Pruis triomfen vierde en Hitler ais vertegenwoordiger van het laagste en meest groteske Pruisendom zijn Derde Rijk

opende, gaf Duitsland Ernst Deutsch... een trap. Nu is hij Amerikaan geworden. Hij reist door de wereld, wordt grijs; en zijn gezicht, scherp en expressief, krijgt mefisto-achtige trekken.

Een paar honderd Amsterdammers zitten naar hem te luisteren. Uit zijn wereld die toch maar twee decennia achter ons ligt —'haalt de acteur fragmenten, uit de diepte van... een dode wereld... ? Stefan Zwelg, Richard Beer—Hofmann,

Franz Werfel. En Heinrich Heine. Geen tijdgenoten, maar toch één wereld in tegenstelling tot onze.

In tegenstelling? Klacht en aanklacht van Jeremias, waarschuwing en profetie... of de worsteling tussen de engel en Jakob, tussen de man en de verleider ... ja, heeft ónze wereld er niets mee te maken? Staan wij bóven deze levensvragen? Wij zijn er niet aan toe, omdat wij zo dicht bij de afgrond staan ... Juist zou het ónze wereld moeten zijn.

Zwelg is uit dit leven gevlucht. Ook Beer-Hofmann, de dichter der melancholie, is overleden. Franz Werfel is dood. Gestorven allen in de emigratie. In een vrijheid, die ■— ondanks alles • geen echte vrijheid voor hen was. En wij horen van Berthold Viertel, de eens bekende expressionist, een schets over het optreden van een Duits ensemble, dat in oorlogstijd, in Londen, „Faust” speelt. Duitse emigranten, die Goethe’s werk in de Engelse taal vertolken. Terwijl hun gezinnen en vrienden door de landgenoten Goethe’s bij levenden lijve worden verbrand, terwijl Duitse bommen op Engelands hoofdstad vallen. Is dit geen schande: Joden durven Goethe te spelen! Is dit geen cultuurschennend misdrijf ... ? En Werfel zegt in een van zijn late gedichten, dat een kreet is naar de oude „Gasse”, de oude vertrouwde plaats, dat een angstvisioen is: „Ich hab ja nichts getan, als dass ich eure, meine Sprache sprach.” Is dit geen misdaad. .. ?

In het Jiddisch, dat zijn wortels grotendeels in het Duits heeft, heeft Jizchok Leib Perez zijn verhalen en poëzie geschreven, hij de grote sprookjesverteller, die, van zijn Poolse stadjes uit en van de eenvoudige mensen die naast hem leefden uit, de diepte der menselijke ziel peilt. Zijn Chassidische mensen hebben telkens weer gelijkenissen bij de hand, om raadseltjes en het grote raadsel te verklaren en een oplossing naderbij te brengen. Zijn Chassidiem zijn trouwens ook de dansende, zingende, God en leven tot harmonische eenheid makende Chassidiem van Martin Buber.

En van deze Perez horen wij nu het verhaal van „Bonze Schweig”, van de pauper, die heel zijn leven zwijgt, die onrecht duldt en zwijgt, die kommer en ellende aanvaardt en zwijgt, die een nul is in deze wereld. .*. en een vorst in géne wereld. De Aanklager kan hem geen enkel misdrijf voor de voeten werpen. Het zwijgen van Bonze was, toen hij nog leefde, zó deemoedig, zó natuurlijk en vroom, dat zelfs de Aanklager nu, in het Eden, moet zwijgen ...

De stem van Godvader vraagt, wat Bonze wenst. Alles mag hij hebben. Alles ... ?En aarzelend, stotterend, komen de woorden uit zijn mond: „Een stuk challe ... iedere dag witte challe met boter ...! ”

Een wandeling hebben wij gemaakt door een literatuur van een verleden, een overleden tijdperk. Doch deze literatuur ... Heine en Werfel, Beer-Hofmann en Stefan Zwelg, en zelfs vooral de Jiddisje schrijver Perez, zij léven. Echter is hun bestaan dan het kortstondige leven van zo veel modernen, gisteren schreeuwerig geprezen, vandaag vergeten. En zou je een van die allermodernste boeken nog eens herlezen, je zou zeggen: hoe verwrongen, hoe geconstrueerd, hoe „gemaakt”, hoe weinig vitaal is dit stuk proza toch. Perez kende de mensen in zijn buurt. Hij kende de mens van zijn tijd. Wij zien ons in zijn boeken. En ónze worsteling meen niet, alleen die der Joden! beleven vrij, bijvoorbeeld, ook in sommige gedichten en romans van Franz Werfel.

H. WIELEK.