I: Aan \ den Heer behoort de aarde i ;; en haar i ' volheid. > 1 Psalm 24 ; 1 y'

ïrï CÊt/ ïcf'O'fe

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR. EVANGELIE EN SOCIALISME

TEVENS ORGAAN VAN DE PROTESTANTS CHRISTELIJKE WERKGEMEENSCHAP

Zaterdag 26 Maart 1949 No. 26 Verschijnt 50 maal per jaar 47ste jaargang van de Blijde Wereld * Redactie Prof. dr W. Banning Ds J. J. Buskes Jr Ds L. H. Ruitenberg Mr G. E. V. Walsum Secr. der redactie: J. G. Bomhoff, Roerstraat 48 111 A’dam»Z. Tel. 24386

Abonn. bg vooruitbet.per faar fB.OO, halfjaar fA.2\ kivart. f 2.30 plus f o.l} incasso. Losse nrsfO.li, 21876, Gem. giro V 4300, Adm. N.R. De Arbeiderspers, hekelveld 13. A’dam C.

SOBERHEID

Vlak na de bevrijding was de leus: laat ons de armoede te zamen dragen. Wij kregen cijfers over de schade aan ons nationaal bezit, het gebrek aan grondstoffen, de totale afwezigheid van reserves. Wij begrepen, dat wij geen hoge sprongen konden maken.

Daarna, toen alles meeviel, en de goederen wat ruimer werden, hoorden wij van de noodzaak van sparen. Menigeen heeft toen bitter gelachen. De goederenhonger was te groot om wat op zij te kunnen leggen. En de mogelijkheid om weer iets te krijgen, werkte bevrijdend. Het jenevergebruik steeg, maar ook de broodjeswinkels rezen als paddenstoelen uit de grond. De bioscopen zaten vol en zelfs het toneel had niet te klagen. ledereen, die een tabakskaart had, maakte de bonnen op, ook al kostte hem dat het vijf-voud van wat hij voor de oorlog pleegde te verroken.

Waar was de armoede? Armoede was het niet, dat bezitters zware belasting moesten betalen; het was meer aantasting van schijnbare rijkdom. Armoede was het evenmin, dat de lonen behoorlijk stegen. Niet voldoende om het besef te geven, dat de arbeidersklasse het goed had. Maar de cijfers wezen uit, dat de eigenlijke armoede veeleer gezocht moest en moet worden onder de schare van de thans meest weerlozen: de rentetrekkers, de gepensionneerden, de mensen met het kleine, vaste salaris. Ook voor hen is intussen, door de noodwet-Drees, althans wanneer zij 65 jaar en ouder zijn, een minimum aangegeven. Men kan zeggen, dat er nog vele dingen krap zijn; dat men, naarmate er meer goederen komen, zuinigjes aan moet doen. Maar de armoede willen wij van ’t lijf houden. Dit geldt voor alle lagen der bevolking, niet alleen voor de arbeiders, maar ook voor de beter-gesalarieerden. De predikanten weten daarvan mee te spreken. Denk niet, dat het constateren van dit beeld een aanloop is om vast te stellen, dat het wel aardig met ons gesteld is. Men behoeft zijn krant maar bij te houden om te weten, dat alleen een grootse visie, een diepgaande omvorming der samenleving in socialistische zin nodig zal zijn om de gevaren van straks te weerstaan: de werkloosheid, de chaos door de naijver van concurrerende landen, de omschakeling door het verbreken van de banden met een nieuw-Indonesië door onze ongelukkige houding als Nederlands volk tegenover een voor zijn vrijheid vechtend land. Neen, het

mag betrekkelijk goed zijn het gaat op den duur niet goed, als er niet waarlijk grote dingen gebeuren.

Hier duikt nu het punt op, waar ik aandacht voor wil vragen. Grote dingen gebeuren alleen maar, als mensen grote dingen willen. Anders zijn het alleen maar catastrofale gebeurtenissen. D.w.z. als het volk in zijn meerderheid, althans in zijn bewust-levende kern een gerichte wil heeft, gedragen door een klaar besef, een zedelijke norm, een levend geloof. Onze armoede is wellicht, dat wij dit zo weinig hebben.

Ik geloof, dat deze wil zich in dit tijdsgewricht moet richten op soberheid. Soberheid, die de tegenhanger is van armoede. Ik gebruik met opzet dit weinig vlammende woord. Het is zo smalletjes, zo „burgerlijk” nietwaar? Het mist alle heldendom en het prikkelt weinig tot fantasie. Maar het is, dunkt mij, precies waar het op aankomt.

Armoede is iets afschuwelijks. Zij heeft een bedorven lucht om zich heen. Zij brengt de mens tot de toestand van een geit aan een touw; aan een zéér kort touw vaak. Zij graast en graast, en alleen de welwillendheid van de karige eigenaar staat haar bij tijd en VTijie toe een iets minder kaalgevreten stuk gras te besnuffelen. Door de armoede wordt de wereld klein, de armoede, die zijn eigen mest opbrengt.

In het verleden heeft menig christen de armoede aangezien voor iets schoons. Enkele verkeerd begrepen bijbelwoorden gaven daar zelfs aanleiding toe. Wie de armoede niet kende, dacht, dat armoede bevrijdde van veel zorg, van drukkende verantwoordelijkheid, van verleiding der zinnen. Men schilderde pittoreske huisjes en de brave werkman werd geprezen. Maar ten slotte brak de zweer der armoede door. Het socialisme kwam en toonde het ware gelaat van de armoede. Op dit punt heeft het zijn grote overwinningen behaald. De armoede is gesignaleerd en niemand zal haar meer in bescherming nemen.

Maar nu dreigt de zin voor de soberheid vergeten te worden. Dat is begrijpelijk, maar het is op den duur noodlottig. Soberheid is niet anti-socialistisch. Integendeel, zij is de completering er van. Zonder zin voor soberheid gaat het socialisme aan de demonie van het kapitalisme te gronde. Soberheid is de levenswijze, die bewust.

vrijwillig (dus niet via het bezuinigingspotlood van de overheid) de gevaren van de dingen onderkent. Elk ding heeft zijn verleiding. Elk ding de auto, zowel als de luie stoel, de maaitijd, zowel als een boek dreigt de mens in zijn beslag te nemen. Hij mag met al deze dingen omgaan, maar zij moeten hem blijven dienen. Zo gauw als het ding een dwingende rol gaat spelen in het leven, is het mis. En het doet er eigenlijk niet toe, wat die dingen zijn.

Hoe sterk leeft thans niet het besef, dat men „recht” heeft op dit en dat. Tot op zekere hoogte is dat ook zo. Maar rechten zijn er niet om ze van uur tot uur te claimen. Zij worden pas naar voren gehaald, als er conflicten zijn, als ze omstreden worden. Maar in het normaal-geordende leven sluimeren de rechten en leeft men in de blijdschap om de gunsten, die het leven geeft en die men met eerbied gebruiken mag: zijn arbeidskracht, zijn positie, zijn maaltijd, zijn ontspanning. En alles, wat er omheen hoort.

De blijdschap om de gunsten daar gaat het om, wanneer wij aan soberheid denken. Ik zie daar niets van, als ik tegenwoordig meer dan vroeger grage handen zie grijpen naar een borrelglas. drank is in onze cultuur symbool van de overdadigheid en de lust tot het overschrijden van grenzen —, ik zie het evenmin in het welbehagen der luxe-autorijders. Maar ik zie het ook niet in de tyrannie van vaders in arbeidersgezinnen, die lekker eten begeren en kinderen, die aan ijskarren dubbeltjes verslobberen. Heeft men daar geen recht op? Ach, niemand zal het ontkennen maar de soberheidszin lacht om deze rechten. Want die weet van blijdschap om de gunst en van de demonie van het ding. Dit weten bevrijdt.

Er is een tijd geweest, dat de voortrekkers van het socialisme véél weet hadden van deze dingen. Zij wilden leven naar een nieuwe stijl. Daar zat niet alleen achter, dat zij in hun leefwijze zich niet te ver wilden verheffen boven het materiële peil van de massa, maar ook het besef, dat een nieuwe levensstijl het socialisme zou begeleiden. De A.J.C. was daar een gestyleerd voorbeeld van.

Men kan thans bezwaar hebben tegen de afzonderingsgedachte, die er in lag, het meerderwaardigheidsgevoel, dat dreigde, de vorm-dwang, die het meebracht redenen, waarom het thans bijv. voorkomt, dat men vroegere A.J.C.’ers met een zéér burgerlijk gezicht zich ziet overgeven aan de drankdwang. Men kan intussen niet ontkennen, dat er een ware gedachte in lag. Een gedachte, die opnieuw levend dient te worden. En die zonder gevaren van hoogmoed en farizeïsme levend kèn worden, als zij in het bijbelse perspectief wordt gezien: hoe wij te midden van gun-