(‚zeugbwerlz

De komende week zal in het teken staan van de Nederlandse Jeugd. De leiding der Ned. Jeugdgemeenschap heeft een aantal personen uitgenodigd, in een kort artikel de jeugd te willen aanspreken. Wij plaatsen gaarne twee stukken: één van een protestant, één van een R.K. Zie hier:

„Jeugd van Nederland, heb eerbied voor alles wat leeft en groeit”

Wat is het een diepe vreugde zich met de jonge mensen van ons volk opnieuw in te leven in wat H.M. Koningin Juliana bij Haar Inhuldiging in de Nieuwe Kerk te Amsterdam heeft gesproken.

Voor die het meegemaakt hebben, is het een wonder groot gebeuren geweest, onze Koningin deze dingen te horen zeggen. In de Hebreeuwse taal zijn woorden dingen. Haar woorden waren zeer zeker dingen, werkelijkheden, waarin ons volk, vooral ook ons jonge volk, weer moet gaan leven. Anders raakt het werkelijke, het wezenlijke uit ons volksbestaan weg en verlopen wij ons in schijn en onwaarachtigheid. Laat het Koninklijk woord: dat we moeten waar maken wat we beloofd hebben, in onze harten blijven haken, zodat wij er niet los van kunnen komen.

Laat ons Haar oproep blijven horen, dat wij na de verschrikkelijke oorlog tot een waarachtige, geestelijke en morele opbouw moeten komen.

Na de ontzettende dreiging om tot kuddedier te worden verlaagd door een mensonterende totalitaire macht, is er het wezenlijke gevaar, vooral voor jonge mensen, te vervallen in een evenzeer, mensonterende bandeloosheid. Zij heeft opgeroepen mede te werken tot vorming van onze jeugd, „tot vrije mensen, met een geestelijk fundament, met een sterk verantwoordelijkheidsgevoel voor de medemens, met eerbied voor alles wat leeft en groeit en voor eens anders diepste overtuiging”.

De Nederlandse Jeugdgemeenschap wU het in de Jeugdweek van 9—14 Mei a.s. door heel Nederland laten klinken: Jeugd van Nederland, heb eerbied voor alles wat leeft en groeit.

Jonge mensen, geen brutale overmoed, maar ootmoedige eerbied ook voor het wonder van het leven siert een jeugdig mensenhart. Het is goed, wanneer wij ons verwonderen over het geheimenis van het leven. Maar het is oneindig dieper en groter, wanneer wij met eerbied opzien tot de grote Schepper aller dingen.

Wonder diep en groot bovenal, wanneer wij, levend in deze helaas door mensen beschadigde schepping, in geloof en vertrouwen leren opzien tot Hem, Die het al regeert. Vrede en vreugde • daalt in ons hart, wanneer wij, temidden van de raadselen in de natuur en het leven. Hem eren en loven Die ons in Christus Jezus Zijn liefde schenken wil.

De rechte plaats tegenover Hem geeft ons de rechte plaats in het leven en tegenover alles wat leeft en groeit.

Mij spreekt die blomme een taie Mij is het kruit beleefd Mij groet het al te male Dat God geschapen heeft.

April 1949. K. H. E. GRAVEMEYER

Nederlandse eensgezindheid

Zonder enige gedachten aan politiek en boven alle tegenstellingen uit zal ieder Nederlander erkennen, dat de jonge man het nationale leven anders bekijkt dan een voorgaande generatie. Dit is geen kwestie van leeftijd, maar van levenshouding.

Het nationale leven heeft een andere plaats gekregen in het gedachte- en gevoelsleven van de jeugd. Zonder romantiek, nuchter en zakelijk weet de jeugd, dat het Nederlandse volk zich niet meer de weelde kan veroorloven alle individuele idealen vrije baan te geven en de volksgemeenschap te zien als de droom van dichters en politieke dwepers.

Als de oorlog het niet geleerd heeft, dan leert de crisis in Indonesië het wel, dat wie niet horen wil moet voelen. Nog altijd heeft wat volks heet een kwade

deval” nog alleen hadden. U, die als christen socialist en antimilitairist zijt, bent geen sectariër. Maar u hebt ons laten zien, dat het volstrekt onwaar is, dat de belijdenis van Jezus Christus leiden moet tot de aanvaarding van het bestaande en de traditionele opvattingen over het politieke en sociale leven. In de loop der jaren hebt u zich aan die traditionele opvattingen ontworsteld. Ons hebt u in die geestelijke strijd betrokken en laten zien, dat een in politiek en sociaal opzicht radicaal christendom niet enkel een bijbelse mogelijkheid, maar veeleer de bijbelse werkelijkheid betekent. Niet toevallig heet het maandblad van „Kerk en Vrede”, dat zonder u niet te denken is: „Militia Christi”. En niet toevallig is dat ook de titel van het boek, waarin u een aantal opstellen over het oorlogsvraagstuk gebundeld hebt. Ook als socialist en antimilitairist bent u geen politicus, maar prediker van het Evangelie, Christus-prediker. Van uit uw geloof in Christus, waarvan u in „Geloof en Openbaring” rekenschap hebt gegeven, komt u tot uw politieke en sociale critiek, tot uw critiek op het verderfelijke militarisme, imperialisme en kapitalisme. In wezen een door en door religieuze en gelovige critiek. Want de maatstaf, die u hanteert, is die van het Evangelie'als de openbaring van Gods liefde en genade. Wat „Kerk en Vrede” aan u te danken

heeft, is moeilijk in woorden tot uitdrukking te brengen. Zeker niet het minst aan u is het te danken, dat wij niet een groepje van eigengereide, bekrompen en farizeese sectariërs zijn geworden, maar een geloofsgemeenschap bleven en steeds meer werden en dat ons getuigenis in de kerk tot op de dag van vandaag gehoord wordt als een oproep tot daadwerkelijke bekering, een oproep tot de kerk om voluit gemeente van Jezus Christus te zijn en ten opzichte van het oorlogsvraagstuk de consequenties te trekken uit het noemen van de naam Jezus Christus.

Professor, u hebt geen gemakkelijk leven gehad. Broeder ezel heeft het u van jongs af moeilijk gemaakt. Toen u 25 jaar professor was, hebt u er aan herinnerd, dat uw theologie Paulinische trekken vertoont en u zeide, dat dit voor een klein deel hierdoor komt, dat ook u een doorn in het vlees hebt, een vijand, die u telkens slaat en af. mat en met wie gij soms dagelijks te strijden hebt. Wij hebben dat geweten, al hebben wij door ons zwijgen uw zwijgen over deze doorn in het vlees geëerbiedigd. Maar u hebt, zoals u zelf in 1942 zeide, door dit alles ervaren, dat gij u mocht overgeven aan Gods leiding, dat Zijn genade u genoeg was en dat Zijn kracht in zwakheid volbracht wordt. En wij hebben daar God voor gedankt. En nu neemt ge afscheid.

In 1619 was de Contra-Remonstrant Bogerman, de voorzitter van de Dordtse Synode, blij en dankbaar, toen hij de Remonstranten hun congé kon geven. Ite, ite, vertrekt en verdwijnt, waren zijn laatste, in verbeten woede uitgesproken woorden. U vertrekt en verdwijnt, en ik, de nazaat van Bogerman, zou mij haast gedrongen gevoelen, om u, het geesteskind van Arminius en Episcopius, toe te roepen: blijf nog wat! I

Het past ons echter niet, mede-christenen tot verdwijnen of tot blijven op te roepen. Er is een Ander, Die dat doet en daartoe alleen het recht heeft. Hij was het, die u tot uw arbeid riep, en Hij is het, die u nu af lost van uw post. Hem vragen wij, of Hij u nog vele jaren voor de Remonstrantse Broederschap, voor onze kerken, voor ons volk, voor Kerk en Vrede, voor mij persoonlijk en niet het minste voor haar, die u met zo grote liefde, trouw en toewijding op de moeilijke levensweg vergezelde, wil sparen. Professor, mag ik eindigen met een woord uit uw „Geloof en Openbaring”?

„Wat wij hebben te doen is: het wagen met de waarheid, waarvoor God ons de ogen heeft geopend, en als we het eenmaal hebben gewaagd, daaraan te gehoorzamen in denken en doen, in de kracht van het geloof, en te blijven gehoorzamen.”

Uw dankbare J. J. BUSKES Jr.