De Ambtenaar in onze samenleving

Wie is eigenlijk de ambtenaar? Tot welk mensensoort behoort hij toch? Wat zijn dat voor typen, die bij hun medemens vaker verbazing, verwondering of ergernis opwekken, dan waardering of een pleizierig woord oogsten?

Toch zijn deze ambtenaren mensen als u en ik. Ja zelfs zijn zij uit de burgerij voortgekomen om als burger de medeburger te leiden in spel en spelregels van burgerlijk en maatschappelijk leven. Deze ambtenaar heeft als ieder ander burger zijn lichte en donkere zijde en wat er tussen dat zwartwit speelt. Met Lührs ben ik het eens, dat het ambtenarencorps psychologisch wel ongeveer een afspiegeling vormt van ons gehele volk.

Wat moet die ambtenaar nu eigenlijk doen? Hij moet service geven. Hij moet wegwijzer zijn. Dat is de kern van zijn verantwoordelijkheid. Korter kan ik het niet zeggen. Niet moet hij zich zalig verschansen achter dat veiiige muurtje van voorschriften en bepalingen, waar hij onschendbaar is! Nog minder moet hij behoren tot hen, die liever

„neen” dan ja zeggen. Ook moet hij niet a priori elk risico vermijden. Noch mag hij te lichtzinnig risico nemen.

Er zijn öioderne sociologen, die profeteren, dat de eeuw van de manager is gekomen. Dat standen de klassen zullen vervangen in onze maatschappelijke structuur. (Burnham, V. Heek). Ook de ambtelijke „manager” zullen wij leren kennen. Hij zal werken met weinig persoonlijk risico, met andermans eigendom, maar met grote bevoegdheden.

Dit alles noopt tot beraad en bezinning. Nog enkele jaren terug betoogde Mr v. d. Goes van Naters “), dat over het „verschijnsel” ambtenaar, Nederlandse literatuur bijna geheel ontbrak. In ieder geval was het boekenmateriaal te tellen.

Ook heden uit men zich hierover meer in tijdschriftartikelen. Twee weken achtereen wijdde „Tijd en Taak” de nodige aandacht aan de ambtenaar. Belichtte drs J. G. v. d. Ploeg (12-2-’49) voorilamelijk de crisisfunctionaris, getoetst aan een „wensdroom”, Mr A. H. Heering (19-2-’49) daar-

Een tlauwe hemel boven Amsterdam is een van de zeven dagen, zes zijn er voor de wolken en dat zijn de dagen dat het water en de huizen in hun pracht verschijnen. Waar ter loereld ziet men een hemel zich zo groot over een stad verheffen, zo tintelend door de wazigheid van de zomer dat de grachten tussen de bomen stralen, zo helder in de winter dat de vensters en de daken fonkelen van licht. Waar ter wereld ziet men wolken zo breed en zwaar, gisteren saamgedromd, wit, verguld, heden uiteengestreken in golvenslierten grauw en zilver, waar ziet men hun schaduwen zo langzaam over de torens gaan tot over het water en de weilanden rondom?

Aanhef van A. van Schendel Voorbijgaande Schaduwen (Meulenhojf, Amsterdam 1948) ~Dit is niet minder poëzie dan iets wat rijmt”.

entegen ontleedde de houding van de ambtenaar gedurende de laatste oorlog. Daarnaast wierp hij de vraag op, hoe het thans is gesteld met de voorbereiding van het burgerlijk verzet van de ambtenaar. Al moet het betreurd worden, dat men zich thans weer zó intensief met het denkbeeld van verzet tegen bezetting moet vertrouwd maken, toch zal men Heering’s betoog als poging tot organisatie-vorming moeten onderschrijven.

Desondanks meen ik Heering te moeten tegenwerpen, dat het vraagstuk dieper ligt. Voorop sta, dat elke bezetting een geheel aparte problematiek zal opwerpen. Ons voorstellingsvermogen schiet hier stellig te kort, zelfs in vergelijking met de periode ’40—’45. Een bezetting voorts vanuit het westen of vanuit het oosten zal ons Nederlandse Volk, dus óók de ambtenaar, in geheel verschillende verhoudingen plaatsen.

Het probleem ligt ook dieper, daar men eerst de geestesgesteldheid van de ambtenaar zal dienen te ontleden en daarna te bepalen, wil men hem als persoon in groepsverband in een bepaald tijdsgewricht plaatsen.

Het is nu de verdienste van mr A. Lührs, (zie noot ‘), dat hij in zijn nieuwe boekje de geestesgesteldheid in het algemeen, die van de ambtenaar in het bijzonder ontleedt, becritiseert, waardeert e» richtlijnen aangeeft. Hij doet dit in de vorm van een populair werkje vooral vanuit de sociale en sociologische hoek. Hoe hij dit doet, zal en kan ik u in dit kort bestek niet vertellen. Het gehele boekje is doortrokken van de tegen het individueel-egocentrische, materialistische en mechanische bepaalde geestesgesteldheid. Verder moet u deze beschouwingen zélf lezen. Wie kennis heeft genomen van Lührs’ vruchtbare arbeid tot heden ’), zal de auteur van „Burgerlijk en Socialistisch Denken” herkennen en waarderen.

De waarde van dit juist verschenen boekje vooral voor de niet-ambtenaar en de pasbeginnende ambtenaar ligt in de belichting van de brede aspecten van het ambtelijk leven. Voor de meer „gevestigde” ambtenaar (al dan niet „onroerend goed”, zoals ik een hoofdambtenaar uit vroeger tijden eens ondeugend hoorde zeggen), zal dit degelijke werkje de betekenis kunnen