Wie in Nederland bekommert zich om de Indonesische doden ?

De vraag wordt niet door my gesteld? Zy wordt gesteld door de zendingsconsul mr De Niet in een artikel, dat hy voor het Indonesië-nummer van „Wending” geschreven heeft.

Wy vragen zeer in het byzonder de aandacht van onze lezers voor dit boekje van 120 bladzyden, een uitgave van „Boekencentrum” in Den Haag, dat afzonderiyk verkrygbaar is. Dit boekje moet door heel Nederland gelezen worden.

Door hun levensarbeid hebben alle schrijvers zeer direct met het Indonesische vraagstuk te maken. Geen van hen is toeschouwer. Zij zijn allen deelnemers. Het zijn ook allen mannen, die Indonesië kennen. De verschillende aspecten van het vraagstuk, waarlijk niet uitsluitend het politieke, worden door hen aan de orde gesteld.

Wij noemen hun namen: dr Locker, dr Van Doorn, prof. E. de Vries, ds Rumambi, dr Beyma, dr Hoekendijk, ds Verktlyl, Kalappa, dr Kroeskamp, prof. Beeriing en mr De Niet.

De laatste bespreekt in een opstel van 20 bladzijden het regeringsbeleid van de laatste maanden. Zijn critiek is, evenals die van prof. Beerling, wanneer zij juist is, vernietigend. Maar het is ons nu uitslui-

tend te doen om de vraag, die naast meerdere vragen door mr De Niet gesteld wordt:

Wie in Nederland bekommert zich om de Indonesische doden?

Nederland bekommert zich om het aantal Nederlandse soldaten, dat in Indonesië gedood werd. Van dat aantal wordt te recht nauwkeurig boek gehouden. Regelmatig worden de verlieslijsten in onze kranten gepubliceerd.

Maar hoe staat het met de verliezen aan Indonesische zijde? Mr De Niet schrijft:

„Van de aan Indonesische zijde vallende slachtoffers militairen en burgers zijn nergens opgaven te verkrijgen. Rondom de eerste militaire actie is ons gebleken, dat de Nederlandse regering ten deze ook over geen enkel exact gegeven beschikte noch .dOoit daarom had gevraagd. Wie der Nederlandse politici, wie der kampioenen van Nederlands verantwoordelijkheid voor Indonesië, wie van de Nederlandse kerken, wie van het Nederlandse volk heeft hierover ooit gegevens geëist? Wie in Nederland heeft om deze zijde van de Indonesische kwestie één slapeloze nacht gehad?” In een later toegevoegde noot deelt mr De Niet mede, dat zeer hoge Nederlandse leger-

kringen de verliezen aan Indonesische militaire zijde gedurende de eerste twee maanden der tweede militaire actie schatten op meer dan twintig duizend. De Nederlandse verliezen bedroegen in diezelfde periode ongeveer vijfhonderd.

Wij hebben altijd vermoed, dat het aantal doden aan Indonesische zijde veel hoger zou zijn dan dat aan onze kant, maar wij hebben nooit vermoed, dat de verhouding er een zou zijn van één op veertig. In twee maanden: vijfhonderd Nederlandse militairen gedood.

In twee maanden: twintig duizend Indonesische miiitairen gedood. Wij weten heel goed, dat zulke getallen niets zeggen over gelijk of ongelijk, recht of onrecht.

Maar welke getallen zeggen ons wel, wat een militaire actie practisch betekent. Mr De Niet is scherp. Hij zegt, dat deze twintig duizend mede door de radicaal verkeerde politiek van Nederland gedood zijn geworden. En hij vraagt ons ailen, voor- en tegenstanders van het regeringsbeleid:

Wie in Nederland bekommert zich om de Indonesische doden?

J. J. BUSKES Jr

NOGMAALS:

SOLIDARITEIT

EN SCHULD

Eén van onze lezers schrijft mij, naar aanleiding van mijn Mei-artikel het volgende: „Gelukkig blijkt mij uit uw artikel, dat u in zake de kwestie-Indoneslë van „schuld” spreekt, èn van Partij èn van oppositie, en uw conclusie en oproep zijn: Verbreek om deze schuld de solidariteit niet. Nu komt voor mij de klemmende vraag: had uw oproep niet moeten luiden: vergroot door de solidariteit de schuld niet, want elke dag ondersteuning van de Indonesische politiek vergroot de schuld. Wordt het niet hoog tijd, dat de Partij haar koers in deze wijzigt, met opzegging van het compromis, dat mede tot deze schuld heeft geleid?”

Graag wil ik naar mijn vermogen op deze vraag ingaan, die mij héél belangrijk lijkt. Ik begin met een groot stuk gelijk te erkennen in de opmerking van de briefschrijver, en laat haar direct op mij persoonlijk slaan: ja, als ik de Indonesische politiek van mijn Partij fout vind, en ik meen dat zij die Partij daardoor schuld op zich laadt, dan sta ik medeschuidig. Daar is geen ontkomen aan; daar zet ik ook geen redenering tegen op (door bijv. te zeggen, dat ik in de Partij oppositie heb gevoerd); ik heb juist op de Meidag scherp gevoeld: wij en de Indonesische socialisten zouden op de eerste Mei schouder aan schouder, en hand in hand moeten staan, en het kan niet, want er is

bloed tussen ons, en dat is onze schuld wij mógen daar geen smoesjes om winden ... En ik begrijp óók, dat iemand dan redeneert: handhaving van solidariteit met zulk een Partij betekent vergroting van schuld.

Hier wil ik eerst aan mijn briefschrijver een vraag stellen: wat is de grondoorzaak van de onjuiste politiek der Partij? Ik zal mijn antwoord geven, al doe ik zekere aarzeiing, omdat de verdedigers van deze politiek mij vermoedelijk zullen tegenspreken. Het is uiteraard moeilijk, om een scheiding te maken tussen Regeringspolitiek en Parfij-politiek; in de Regering zitten wij met een coalitiegenoot onder ieiding van prof. Romme, die de socialistische ministers remt, tot compromissen noopt, benoemingen op uiterst verantwoordelijke posten doorzet die wij zeker anders zouden wensen, enz. Men zou theoretisch kunnen steilen, dat de Partij een andere politiek zou kunnen eisen dan de Regering voert; men weet, dat het jongste Indonesische congres in die richting ook heeft gewerkt. Maar ik heb toch géén vrijmoedigheid om zonder meer de schuld te werpen op de R.K. regeringspartner. De wezenlijke oorzaak zoek ik hierin, dat onze P.v.d.A. met het hele Nederlandse volk het Aziatische gebeuren èn de internationale kant van het geval niet voldoende ernstig

neemt. Stellig, wat de voornaamste leiders der P.v.d.A. betreft, omdat men de Nederlandse verantwoordelijkheid zwaar voelt, en zeker niet uit „imperialistische machtsoverwegingen”. Maar dat is althans mijn mening men denkt te veel van uit een constructie, ook te veel vanuit een Nederlands gezichtspunt; men onderschat de enorme macht der Aziatische revolutie, men onderschat de ernst van een Amerikaanse politiek in de Veiligheidsraad, men tracht met een plan-Beel de resoluties van de Veiligheidsraad weg te werken, en heeft nóg niet de Republikeinse regering in Djocja hersteld: on voorwaardelijke eis zowel van Azië als van de internationale wereld.

Ais ik nu dó,ar de grondfout zoek, wil men: in het provincialisme dat op ons voik als een beklemming rust, en ik neem mijn eigen uitspraak ernstig: dat er sprake is van schuld dan komt de andere vraag op: waar kan men in ons Nederlandse volk dit schuldig provincialisme het best te lijf gaan? Zeker, op méér dan één plaats en op meer dan één wijze. IVfaar op politiek terrein en dadr speelt het conflict in de eerste plaats het best in de P.v.d.A. Dadr zijn stellig de mensen het meest geneigd tot een denken in wereldverhoudingen, daar is men verbonden in, gebonden aan een beginsel dat aan alle volken der aarde vrijheid in gerechtigheid wil waarborgen. Ik wacht nog steeds op een betoog van iemand, die de Partij verlaten heeft, dat mij duidelijk kan maken hoe men partijloos het politiek provincialisme of het vasthouden aan onwerkeiijke constructies kan bestrijden ik meen: die mogelijkheid is er niet. En daarom voeg ik toe: de solidariteit verbrekende, vergroot gij eigen schuld, omdat gij uzelf de mogelijkheid beneemt de oorzaak te lijf te gaan. Men zal begrijpen, dat deze houding mij alleen mogelijk is, omdat de P.v.d.A. door en door democratisch is, interne critiek noodzakelijk acht en naar de minderheid wil luisteren.

Hiermee zou op politiek terrein het gesprek