zijl allen sclm Iclig I

Wij weten nu zo langzamerhand wel, dat wij met brieven uit Indonesië voorzichtig moeten zijn, zowel met brieven, die verhalen van alle mogelijke gruwelen door onze soldaten bedreven, als met die, waarin ons verteld wordt, dat onze soldaten eigenlijk zendelingen zijn, die aan Indonesië het heil brengen.

Toch zijn de brieven, die wij uit Indonesië ontvangen, belangwekkende tijdsdocumenten, niet zozeer om wat zij ons over het gebeuren in Indonesië vertellen als wel vanwege het inzicht, dat zij ons geven van wat er in de harten van onze soldaten omgaat en in de innerlijke strijd, die zij naast de uiterlijke moeten strijden. Voor mij ligt een brief van een veldprediker.

Hij leest Tijd en Taak en vele andere weekbladen, die hem uit het vaderland worden toegezonden. Hij is, wat het gebeuren in Indonesië betreft, geen toeschouwer, maar deelnemer. Hij leeft met de soldaten mee van dag tot dag. Hij onttrekt zich niet aan verantwoordelijkheid, hoe moeilijk de situatie ook is. Hij probeert niet zijn handen rein te houden. Solidariteit is voor hem niet een schone theorie, maar een harde werkelijkheid. En nu geef ik hem het woord.

„Wat hier gebeurt en gedaan wordt aan verschrikkelijke dingen, wat hier geleden wordt in de harten en gewetens van menig officier, maar vooral van menig soldaat, hoe erg het was, dat we op Zondag begonnen en hoe verbijsterd we waren op Kerstmis, ze schijnen er geen besef van te hebben. Wat die officier schreef in de Groene, gebeurt. En de regering zou er m.i. goed aan doen, wanneer zij dit ruiterlijk en met schaamte erkende. Misschien dat wij, Nederlanders, dan verlost werden van onze huichelachtigheid. Ik ben de officier dankbaar, ook al verwaarloost hij aan te geven, hoe een dergelijke mentaliteit veroorzaakt wordt, en laat hij na tot de kern van het probleem door te dringen. Want die ligt m.i. in het oorlogsvraagstuk zelf. Dat haat ik in Het Vrije Volk en dergelijke kranten. Laten ze eerlijk zeggen: oorlog is duivels, oorlog is onmenselijk. Denkt men in Nederland, ondanks de tweede wereldoorlog, dan nog, dat er oorlog of militaire actie gevoerd kan worden, zonder dat er onschuldigen vallen?

Leeft men dan nog in de idealistische waan, dat oorlog of militaire actie gevoerd wordt met glacé-handschoenen, plumeau’s en pindanootjes? Dat onze jongens, dat wij doen, wat in de Groene werd gepubliceerd en door ds Hildering aan het licht werd gebracht bij deze actie was ook ik zelf dat komt, omdat onze regering en die van de Republiek ons in die noodsituatie gebracht hebben. J’ accuse onze regering, die niet „royal” is noch ten opzichte van de Republiek, noch ten opzichte van haar eigen jongens, en j’accuse Sukamo c.s., die de hunnen opdracht hebben gegeven tot de guerillastrijd, deze vieze, gemene manier van vechten.

Je moet het meemaken, dat je op weg, om een gesneuvelde jongen te begraven, meerdere trekbommen en mijnen krijgt en al weer doden en gewonden hebt, om te begrijpen, hoe men er toe komt, een kampong in brand te steken en soldaten dood te schieten. Ze zijn gewond of verminkt

gestorven in mijn armen en ik heb ze de ogen dicht gedrukt, de besten van mijn jongens, enige zoons, en ik heb gezegd: schiet ze maar dood, die bandieten! Neen, het is niet goed. Wij zondigen zwaar en we Wfeten het. I

[ Verleden week zei een jongen tegen me: dominee, ze hoeven in Holland niet trots op ons te zijn, als we thuiskomen. U moest eens weten, hoe vele jongens er mee zitten, dat ze dingen moeten doen, militair noodzakelijk, christelijk ongeoorloofd. Ik heb met ze gepraat, uren, avonden met hen gesproken, persoonlijk en gemeenschappelijk. Wij hebben Mattheus 5:43-48 gelezen en Romeinen 12:9-21 en zoveel meer. Ik heb het gelezen in de kerk. En we werden allen stil, heel stil. Neen, zo kunnen wij in de militaire dienst niet doen. We voelen ons schuldig. Maar waarom publiceert het Persbureau van de Ned. •Herv. Kerk wel „Peniwen”, maar zegt de Kerk niet: we kunnen Christus niet volgen en militair zijn? Zolang de kerk dat niet zegt, moeten haar organen de mond houden over de wreedheden en acht ik het mijn plicht, de kinderen der Kerk te ver gezellen in de nood, waarin de regering hen drijft en waarvan de Kerk hen niet terughoudt. Hoe groot de nood van de jongens hier is, lichamelijke en gewetensnood, en hoe zwaar onze taak is, dat weet God alleen. Het was gemakkelijker zelf te lijden tijdens de oorlog in de gevangenis dan leed te doen en te zien doen aan het Javaanse volk. Noem ons oorlogsmisdadigers wij hebben onschuldigen gedood en we hebben kampongs verbrand maar verdoem ons niet.

En laat dr Dlppel naar de regering gaan, zijn regering, zijn mlnister-presldent, en naar zijn Kerk, en profeteren: in Christus naam, houdt op!

Ik schrijf niet graag over de Indonesische kwestie en ons optreden hier. Het is een trieste geschiedenis, even triest

als de weg van Blitar naar Wilinggi, waar geen huis meer heel is, 20 km lang. Het ene huis hebben wij verbrand en kapot gemaakt, het andere de T.N.I. Er zijn zoveel facetten aan deze zaak. Maar nu moet ik iets zeggen. Voor ons is er maar één hoop, die wij vandaag hartstochtelijk en met ontroering hebben uitgezongen;

Heer, ontferm u over ons, open uw vaderarmen. Stort uw zegen over ons, neem ons op in uw erbarmen. Eeuwig blijft uw trouw bestaan, laat ons niet verloren gaan!”

Het zou met alles in strijd zijn, indien wij deze brief gingen uitbuiten ten bate van onze eigen inzichten. Indien wij ooit de beangstigende waarheid van het „gij zijt allen schuldig” hebben gevoeld, dan bij het lezen van deze brief.

Wat er In Indonesië, zichtbaar voor leder, gebeurt, Is verschrikkelijk. Maar wat er, voor geen mens zichbaar. Innerlijk en naar de ziel, geleden en gestreden wordt, is nog veel vreselijker. Daar kan geen artikel, voor of tegen het regeringsbeleid, iets aan veranderen. En het is nodig, dat volk en regering van dit innerlijk strijden en lijden weten. Opdat wij niet buiten de werkelijkheid om theoretiseren en discussiëren. De lasten, die wij op onze jongens in Indonesië leggen, zijn zwaar, te zwaar, dan dat zij ze kunnen dragen. Zouden wij, ouderen, in staat zijn, ze te dragen? Ik trek geen conclusies. Ik geef alleen dit getuigenis door. Opdat wij allen het zullen horen en het tot onze harten en gewetens zullen laten spreken.

Elk woord, dat wij zeggen, vooral elk stichtelijk woord, zonder dat wij weten van en rekening houden met de geestelijke nood, waarin wij duizenden kinderen van ons volk gebracht hebben, Is geoordeeld. J. J. BUSKES Jr

DE VAKBEWEGING EN DE KERK

Het heeft zin, thans de verhouding tussen de vakbeweging en de Kerk onder de loupe te nemen. Nu niet van de Kerk uit gezien. Daar ligt dan, allereerst, het rapport van de Synode der Hervormde Kerk over de vakbeweging. Het werd juist drie jaar geleden geaccepteerd door de Generale Synode, en het vormt meer dan enig ander stuk der Hervormde Kerk nog vaak een onderwerp van discussie. Zowel bij het C.N.V., als bij het N.V.V.. Prof. de Gaay Fortman deelde laatst, blijkens een „Trouw”-verslag mede, dat men In de Hervormde Kerk bezig was met het C.N.V. te onderhandelen over wijziging van dit rapport. Hij moet beter ingelicht zijn dan ik. Hij mijn weten is er van enige voorbereiding tot verandering van het rapport geen sprake. Ook binnen het N.V.V. wil men, na de aanvankelijke tevredenheidsbetuigingen over de synodale verklaring, thans (iïprvpr nr» rip y.aak inefnan

nieper op ae zaaK ingaan. Het sjmodaal rapport heeft bij de mannen van de christelijke vakbeweging wrevel en

afwijzing, bij die van het N.V.V. instemming gewekt. Deze aanvankelijke reactie is begrijpelijk, maar doet aan het eigenlijke probleem geen recht.

Het is inderdaad waar, dat het synodale rapport een spits had tegen sommige pretenties van de christelijke vakbeweging. Zij werd aLs zodanig echter allerminst verworpen. Er kwam waarlijk geen verbod om tot de christelijke vakbeweging toe te treden. Integendeel. De waarde van de christelijke vakbeweging werd ronduit erkend. „Maar de Kerk zal nimmer kunnen erkennen”, aldus het rapport, „dat het voor de christen in de volstrekte zin, waarin dat van de zijde der christelijke vakbeweging wel wordt gesteld, een eis van een christelijk beginsel is, zich bij een christelijke vakorganisatie aan te sluiten.” Begrijp ik het goed, dan wil het C.N.V. ook niet, dat de Kerk deze eis stelt, maar wèl, dat de Kerk over het stellen van deze eis zwijgt. Da&r zit de angel voor het C.N.V.

Hoe staat het nu met het N.V.V. ? Men