tv.

® ~ÊÊ ABFT t jÊ £’m £-m Ê/p H/SCw ■ wmmmjmm/

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR. EVANGELIE EN SOCIALISME TEVENS ORGAAN VAN DE PROTESTANTS CHRISTELIJKE WERKGEMEENSCHAP

Zaterdag 18 Juni 1949 Nb. 38 Verschijnt 50 maal per jaar 47ste jaargang van de Blijde Wereld

Redactie Prof. dr W. Banning Ds J. J. Buskes Jr Ds L. H. Ruitenberg Mr G. E. V. Walsum Secr. der redactie J. G. Bomhoff, Roerstraat 48 111 A’dam»Z. Tel. 24386

Ahonn. bg vooruithel per jaar f 8.00, halfjaar f4.2i, kwart, f 2.30 plus f 0.13 incasso. Losse nrs f 0.13, Postg. 21876, Cem. giro V 4300, Adm. N.V. De Arbeiderspers, Uekelveld 13, A'dam-C

EVEN OP EEN AFSTAND

Het is goed, van tijd tot tijd afstand te nemen tot ons eigen „Tijd en Taak”-werk. Ons werk te zien, als geschiedde het door anderen. Dat verslapt onze hand niet. Integendeel, het maakt ons sterker. Let wel: ik schrijf niet over een organisatie, een beweging en zelfs niet over een idee. Dat is alles bijzaak, vergeleken bij het werk.

Want onder werk wil ik verstaan de activiteit van hoofd en handen, die haar bron, haar stuwing vindt in ons „hart”. En als ik over „Tijd en Taak”-werk schrijf, dan staat dit in onmiddellijke verbinding met Barchem, Bentveld, Kortehemmen en de Vonk.

Wat is de eigenlijke bron van ons werk? Zeker, wij zijn verontrust over wat de wereld ons te zien geeft. Wij stoten op onrecht en meer nog op on-wijsheid; op kortzichtigheid en ongeloof. Wij ontdekken tegelijkertijd, dat wij zelf daar deel aan hebben, verweven als wij zijn met de dingen der wereld. Wij zien soms geen onmiddellijk begaanbare wegen uit de modder en wij trekken vaak geen klare lijnen naar de toekomst. Wij hebben zo weinig in handen, waar wij mee opereren kunnen en wij worden van dat alles stil. Maar wij lezen en .schrijven in „Tijd en Taak” en wij bezoeken af en toe Bentveld en de andere oorden van bezinning op vragen van geloof en leven. Wij hebben op een of andere manier deel aan dat werk. Het slokt ons niet iedere dag op. Het activeert ons niet in organisatorische zin. Velen doen er weinig voor (te weinig helaas) maar wij doen er véél mee. Het „werk” is eigenlijk alleen maar een houding, een aanpak, een methode. Het „werk” is de bepaalde plooiing van onze ziel, waaraan wij zelden door woorden uitdrukking geven, ja, die wij slechts traag tot helder bewustzijn brengen. Maar wat is eigenlijk de grondstructuur van dit „werk”, dat onze daden en ons denken beïnvloedt, ja soms zelfs stuwt? Wij moeten dat ons toch af en toe voor de

geest halen. Want hoe gevaarlijk formuleringen kunnen zijn wij denken dan te spoedig, dat wij wat „bezitten” en gaan dan verder uitrusten —, de doordenking op zichzelf activeert het „hart”. Mits wij maar weten, wat wij doen.

Welnu: de grondstructuur is „het oprecht verlangen naar God, de bereidheid open te staan voor Zijn Rijk en Zijn Wil te dienen met ons leven”. Het is het pogen „te verstaan, wat ons het Evangelie van Jezus Christus te zeggen heeft”. Zo zeggen de richtlijnen van de A.G. het. Daaruit leven wij als wij „Tijd en Taak” redigeren. Wij doen dat niet, nadat wij over deze dingen getheologiseerd hebben. Wij zeggen niet triomfantelijk dat wij dit of dat belijden, dat wij deze of gene beginselen hebben. Dat kan op z’n tijd nodig zijn. Maar ons werk is: ons leven, ons volle leven te richten op deze werkelijkheid: God, Zijn Rijk, Zijn Woord.

Men kan zeggen, dat dit alles erg wazig, erg ongrijpbaar is. Wie dat zegt, verstaat niet, wat het betekent. Het betekent een weten van de Macht boven alle macht, „tronend in ontoegankelijk licht”, die bezig is met de herschepping aller dingen en die het teken daarvan gegeven heeft in Christus.

Dat is nogal wat! Neen, toegegeven, het is moeilijk hanteerbaar. Men heeft het wel willen hanteren en daarom heeft men allerlei christelijke organisaties opgericht. De machtigste onder hen is de N.C.R.I. en het symbool daarvan is lach niet een burgerheer met bolhoed en pandjesjas. Zo staat het ten minste in alle christelijke kranten en ik heb geen enkele reden, daaraan te twijfelen. Maar met dit hanteren kunnen wij niet meedoen. Wij zouden trouwens ook niet mogen meedoen. Het is de vraag, of wij het moeten kunnen hanteren. Of deze Werkelijkheid niet veeleer óns moet hanteren. Ons, die zo armoedig zijn in onze levenswandel; die zo ver-

kleefd zijn aan gewoontetjes en gemakken en ideetjes. Ziet: dat is ons werk. Eenvoudig trachten te verstaan wat het betekent, dat God Zijn Rijk brengt en met het Evangelie ons begeleidt.

Wij zouden niet graag zeggen, dat dit elders niet gebeurt. Het is in diepste wezen de opdracht van ieder, die tot een christelijke gemeente behoort. En wij mogen nooit voorbij zien, dat bij alle bezwaren, die wij tegen het christendom in zijn vele verschijningsvormen hebben, dit blijft, dit stuwt.

Intussen weten wij ook, dat de ontwikkeling der wereld de christelijke gemeente vaak ingekapseld heeft. De gang der dingen maakte, dat velen óf passief werden en alleen de zorg voor hun ziel zagen öf zich actief betoonden en allerlei betonnen organisaties gingen bouwen, die een aangenaam huis werden voor wie veilig wilde wonen en een beklemming voor de ziel, die Gods ruimte zocht.

Daarom óns werk. Het wil ander werk niet overbodig maken, maar het wil dit in een nieuw licht stellen. Het wil de mens en de wereld, mens-en-wereld te zamen beschouwen als ondergeschikten aan God. En wij willen vragen, wat dit betekent. Vragen, niet decreteren. Wij willen naar huis gaan met de vragen. Niet met de oplossingen. Want de oplossingen moeten komen in en door ons leven van alle dag, van beslissing tot beslissing.

Ons werk is dus geen ziele-koestering en geen program-arbeid voor een komende heilstaat. Ons werk is: wetend van God en Zijn Rijk, elkander vragen voorleggen, die ons helpen, wanneer het leven beslissingen vraagt. Daarom vallen wij elkander zo weinig er mee lastig, wanneer wij verschillend beslissen. Maar wij vallen elkander zéér lastig, als wij leven zonder vragen, zonder verontrusting.

Het werk doen wij niet, maar het be-werkt ons. Daar zijn wij dankbaar voor, al is ’t ook vaak niet eenvoudig.

Niet eenvoudig, omdat dit over onszelf en de resultaten van onze overleggingen iets ongrijpbaars geeft. Wij zijn warme deelhebbers aan de gemeente onzer kerk maar wij willen toch niet blind zijn voor de gevaren der hardheid en vrome sloomheid, die er óók leven.

Wij nemen onze plaats in in de socialistische beweging met volle overtuiging, maar wij weren de roes van successen en wij laten ons niet dringen tot de felheden en eenzijdigheden, die het politieke leven aankleven.

Dat is het gevolg van ’t werk, dat ons bewerkt. Dat wij mee-dragen en waardoor wij meegedragen worden.

Het is wellicht goed, dit alles gedurig voor ogen te stellen.

L. H. RUITENBERG.