Het leven willen verliezen?

In Tijd en Taak van 21 Mei 1949 haalt Prof. Banning in het hoofdartikel „Twee soorten politiek” met instemming een Bijbelcitaat aan van Prof. Supomo, dat door laatstgenoemde hoogleraar wordt toegepast op de staatkundige positie van Nederland in Indonesië: „Wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen, maar wie zijn leven zal willen verliezen, die zal het behouden.”

Hieraan wordt toegevoegd: „God geve, dat wij ons bekeren en ons staatkundig leven in Indonesië willen verliezen. Niet omdat het toch niet anders kan. Niet opdat wij het behouden. Doch alleen om Christus’ wil; omdat die ons lang gelaten oude verantwoordelijkheid van ons is af genomen. Omdat ons een gans nieuwe verantwoordelijkheid is opgelegd”.

Prof. B. roept de lezers dan op om naar de oude Evangelische wijsheid terug te keren, ook in politiek.

Van deze terugkeer naar de Evangelische wijsheia is het citaat blijkbaar een treffend voorbeeld.

Tegen deze wijze van toepassing van mismaakte Bijbelteksten op concrete politieke situaties, waar ze kennelijk niet voor bedoeld zijn, is een krachtig protest op zijn plaats.

De aangehaalde tekstwoorden (.Mare 8:35, Matth. 16:25) slaan blijkens het verband en het weggelaten gedeelte op het volgen van Christus en het verloochenen van zich zeiven om Christus te volgen. Er staat dan ook: „Wie zijn leven zal willen verliezen om mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal het behouden.”

Prof. Supomo treft hier geen blaam. Reeds eerder is van de zijde der Zending dit Bijbelwoord gelanceerd met betrekking tot de Indonesische kwestie en het is niet onwaarschijnlijk, dat Prof. Supomo hieraan zijn documentatie ontleent. Bijbelvastheid kan niet van hem verwacht worden, maar Nederlandse progressieve geluiden leest hij grondig!

Het is niet déze Evangelische wijsheid, die ons als richtsnoer kan dienen in de Indonesische kwestie om de eenvoudige reden, dat ze bedoeld is ten aanzien van de verhouding van den geroepen mens tegenover zijn Heiland en niet voor het oplossen van een politiek geschii tussen de mensen onderling. Hiermede wordt dus ook niet duidelijk gemaakt, dat het „om Christus’ wil” is, dat wij ons staatkundig leven in Indonesië moeten willen verliezen. De conclusie kan dus niet anders luiden dan dat hier misbruik gemaakt is van de wijding, die van een (pseudo-) Evangelisch woord uitgaat om de iezers te winnen voor de gedachtengang van Prof. Supomo en van degenen, die hem met instemming citeren, in zake de Indonesische kwestie.

Aannemende dat dit te goeder trouw gebeurd is, kan het citaat als korte pregnante formulering van deze gedachtengang niettemin de moeite van het overwegen waard zijn, mits ontdaan van associaties aan het Evangelie.

Doch dan vraag ik mij af of naar het idee van Prof. Banning de houding, welke deze formulering wil aangeven in alle politieke strijd moet gelden, dan wel inzonderheid ten opzichte van de koloniale verhoudingen van verantwoordeiijkheid van het ene volk over het andere? Vervolgens of deze

verhoudingen van meet af aan, in het licht van deze formulering te veroordelen waren, dan wel eerst vanaf het moment van het begin der Aziatische bewustwording of wellicht pas in de huidige phase van duidelijk verzet van bredere groepen tegen de Nederlandse verantwoordelijkheid?

Wanneer zij moet gelden in alle politieke strijd, dan is het mij onduidelijk, waarom de redactie van Tijd en Taak haar blad niet aanstonds opheft, want daarmede zou zij het snelste haar politieke desiderata bereiken.

Geldt zij alleen ten aanzien van de Nederlandse verantwoordelijkheid in Indonesië, dan was er als consequentie nooit een Aziatische bewustwording, want geen Westers onderwijs in het Oosten, geweest. Zijn immers niet alle dragers dezer Aziatische bewustwording abituriënten van Westerse onderwijsinrichtingen ?

Geldt zij speciaal in de huidige phase, dan is zij daarmede niet alleen van haar Evangelische wijding, doch mede van haar algemene waarde ontdaan en rest de vraag: „Op grond van welke kenmerken meent U, dat het tijd is ons „leven” te willen verliezen d.w.z. de oude verantwoordelijkheid, die ons lang gelaten is van ons is afgenomen?”

Hiermede zijn wij beland op het terrein van het van een politieke diagnose als vrucht van het nauwkeurig en serieus analyseren van de situatie.

Dit is het werk van Nederlandse en Indonesische politici, welke zich beide terdege van hun resp. verantwoordelijkheid bewust zijn. De eersten kunnen er zich niet eenvoudig van af maken, met hun „leven” te willen verliezen.

Als klein mededragertje van de Nederlandse verantwoordelijkheid in Indonesië is het mij onmogelijk met Tijd en Taak te concluderen, dat onze oude verantwoordelijkheid in Indonesië van ons af genomen is, gezien de peildaiing, welke onmiddellijk volgt op het terugtrekken van Nederlandse bestuursinvloed, ondernemingszin, organisatievermogen en zin voor kwaliteit. Gelezen, wat zelfs Jacques de Kadt in zijn „De Indonesische tragedie” opmerkt over de toestanden in de Republiek „Alle verontschuldigingen van republikeinse kant omtrent de Nederlandse blokkade nemen niet weg, dat de toestanden in het republikeinse gebied waarlijk niet getuigen van een sterk constructieve geest. T.N.1.-parasieten, fanatieke extremisten, harrewarrende politici, verhalen over communisme en socialisme, plannen, die ternauwernood aan een begin van uitvoering toe kwamen, corruptie, zwarte handel, gebrek aan sociaal gevoel dat alles overheerste in de Republiek de weinige sobere, toegewijde en bekwame werkers.”

Ik kan ook de conclusies van J. de Kadt niet delen, dat deze situatie wel is waar de noodzaak van buiteniandse medeverantwoordelijkheid aantoont, doch dat b.v. Amerikanen en Australiërs hiervoor meer aangewezen zouden zijn dan wij.

De oplossing iigt m.i. niet in het willen verliezen van ons „leven” en vooral niet „om Christus’ wil”, doch in het vinden van de nieuwe vorm, waarin wij onze duideiijk nog bestaande verantwoordelijkheid kunnen blijven uitoefenen, maar dan te zamen

met deze „weinige sobere, toegewijde en bekwame werkers”, om der wille van Indonesië.

Indonesië zal alleen gebaat zijn met dit Nederlandse verantwoordelijkheidsbesef (juist wegens dit zo uiterst geringe aantal dier sobere, toegewijde en bekwame Indonesische werkers) en deswege met een Nederlandse progressieve pers die dit verantwoordelijkheidsbesef niet „verneint”, maar „bejaht”.

W. G. F. VAN OOSTEN, Bestuursambtenaar.

Geest en letter

Het artikel van de heer Van Oosten, waaraan wij om zijn ernst en inhoud gaarne plaats geven, valt in twee stukken uiteen. In het eerste deel tekent hij protest aan tegen de wijze waarop allerlei mensen, o.a. van de Zending, Bijbelteksten misbruiken in dit geval de tekst over het willen verliezen van het eigen nationale leven; in het tweede deei ontwikkelt hij een eigen politiek standpunt. Voor vandaag volsta ik met op zijn eerste deel in te gaan; de voigende week komt de rest, aan de beurt. Voorop ga de opmerking, dat er inderdaad vaak raar met Bijbelteksten wordt omgesprongen, dat zij dikwijls worden mishandeld en verknoeid; ik ben bereid te erkennen, dat dit ook mij zou kunnen overkomen, en ik zou gaarne schuld belijden, indien mij dit werd aangetoond. Nu heeft de inzender zonder twijfel naar de letter gelijk, wanneer hij zegt: het woord van het ievensverlies staat in het N.T. in het verband om „om Mijnentwil”, om „Christus’ wil” of hij ook gelijk heeft met de conclusies die hij daaraan verbindt? of hij zeifs gelijk heeft met de bewering, dat het alieen slaat op de verhouding van de geroepen mens tegenover zijn Heiland en niet voor het oplossen van een politiek geschil tussen de mensen onderling?

Ik denk aan de profeten van het 0.T., wier godsdienstige worsteling ook een politieke was, niet alleen naar het oordeel der eigenlijke politieke vakmensen die hen lastig en onbruikbaar vonden, maar ook naar hun eigen oordeel: zij worstelen immers om de ziel van hun volk, die in de politiek van verovering, bezit en vaste weivaart dreigde te stikken. Men roepe zich de situatie van Se en 7e eeuw te binnen: Israël is „binnen”, het is machtig door zijn koningen en landbezit, het is rijk en veroorlooft zich allerlei liberalisme tegenover de godsdiensten der Kanaanieten; het siuit politieke verbonden om zijn machtspositie en onafhankelijkheid te verzekeren, het vergroot zijn militaire macht door nieuwe strijdwagens te bouwen het brengt daarbij in plechtige godsdienstige feesten de offeranden aan Jahwe en andere góden. Dwars daartegen in dan de prediking der profeten laat ik die nu niet weergeven met mijn woorden, opdat niet de ver denking rij ze, dat ik ombuig in het verband van deze discussie; laat ik de omschrijving geven van Suzanne de Dietrich uit haar boek over de Bijbel: „Gods plan met de wereld” (blz. 105): „Nu maakt zich een wonderlijke wetenschap meester van de profeten: indien Israëi zijn God wil terugvinden, zal het al het overige moeten