De „zonde” van het nationale communisme

Wat tegenwoordig algemeen wordt aangeduid met de term „Communisme” heeft heel weinig te maken met de grondgedachten van dat begrip. Want de staatsinstelling, de maatschappelijke en vooral de sociale verhoudingen van de huidige Unie van Socialistische Sowjet Republieken is wel heel erg verschillend van het oorspronkelijke Marxisme, en ook heel anders dan de reeds door Lenin aan de hand van de practische mislukkingen ingevoerde herzieningen.

Toen de ervaring leerde dat een „gesloten huishouding” in een commune niet te reaiiseren was in een onmetelijk gebied als Rusland, waar slechts het deel de Oekraïne zou kunnen bogen op enige vorm van autarkie door een sterk ontwikkelde zware industrie naast de traditionele landbouw en de veelvuldig aanwezige grondstoffen, voerde Lenin de vrije markt weer in, zij het gedeeltelijk. De doorvoering van de bolsjewistische omwenteling in de eerste jaren na 1917 had de vestiging van een Marxistische staat niet bevorderd; de hongersnood van 1920-21 deed de mogelijke levensvatbaarheid van deze staatsvorm definitief verdwijnen. Door het stelsel van de Nieuwe Economische Politiek konden de boeren hun producten weer verkopen (in plaats van achterhouden) en was feitelijk de veel verachte kapitalistische huishouding hersteld (kenmerken: vrije markt en het ondernemerstype), al kon er weinig „ondernomen” worden.

Onder de Vijfjarenplannen (Gosplan, pjatiletka) kwam het kapitalistische element veel meer naar voren, maar nu in de sociale sector: in 1931 kondigde Stalin de mogelijkheid aan geldpremies boven het algemeen gelijke loon te verdienen bij hogere productie en 'een vast hoger salaris voor meer geschoold personeel. De gelijkheid van lonen had de opbrengst van het eerste Vijfjarenplan zeer nadelig beïnvloed, omdat men bij gebrek aan betere betaling ook zijn best niet deed voor grotere bekwaamheid.

Het nieuwe loonsysteem werd nu zo sterk doorgevoerd (denk aan het Stachanovisme), dat de loonverschillen tien jaar ge-

leden in de Sowjet-Unie tweemaal (2 x) zo groot waren als in de Verenigde Staten.

De leuze: „Socialisme betekent differentiatie” was in het absurde doorgevoerd. Een fabrieksdirecteur kreeg enorme tantièmes bij overproductie, had vrij wonen, vrij reizen met zijn gezin tram, trein, vliegtuig en op de boot, maar liep dan ook het lijfsgevaar om in een „verbeteringskamp” terecht te komen als zijn opbrengst lager was dan de raming van het Vijfjarenplan. Ik wil deze punten uitdrukkelijk naar voren brengen om aan te tonen, dat:

1. de machthebbers op het Kreml geen recht van spreken hebben als zij schelden op het kapitalisme elders;

2. het communisme in de Sowjet-Unie volledig is ingesteld op het nationale belang, hetgeen juist sommige Oosteuropese leiders verweten wordt.

Langs Donau en Balkan

leder gebrek aan volstrekte gehoorzaamheid van een Oosteuropese communist aan Moskou wordt thans terstond veroordeeld en de schuldige wordt gevangen genomen wegens „nationale deviaties en Trotzkyisme”. Met deze laatste term wordt echter hetzelfde bedoeld als met het eerste, overigens zeer onlogisch, want Trotzky werd ten slotte in 1927 (3 jaar na de machtsovername door Stalin) het iand uitgezet en in 1940 in Mexico vermoord, omdat hij vasthield aan de verwerkelijking der internationale revolutie en niet gelijk Staiin de nationale omwenteling voorrang verleende!!

Het Russische nationale belang moest ook voorgaan in de Donau- en Balkanlanden. Tito was de eerste die hiertegen protest aan tekende. Zijn land, het enige door Duitsland bezette gebied dat zichzelf had vrijgevochten zonder bijstand van het buitenland (slechts materiële hulp), kon niet gedogen dat het politiek en economisch door Moskou gekleineerd werd; de beoogde Donaufederatie, reeds met Dimitrow besproken en de grote uitvoer naar de Sowjet-Unie zonder dat veel werd terugontvangen, hetgeen de geforceerde industrialisatie

van dit voor f agrarische land juist zo nodig maakte. De uitbarsting van de Cominform op 28 Juni 1948, waarbij het Zuidslavië van Tito (niet het volk, maar zijn regering) veroordeeld en uitgestoten werd, baarde zoveel opzien, dat aan de aandacht ontsnapte het ontslag (op 26 Juni) van de secretaris der communistische partij in Roemenië, tevens minister van Economische Zaken Ghiorghioe-Dej. Ook hier was sprake van een meningsverschil met de door Moskou bevolen politiek.

En zo volgde de Poolse minister voor de Herwonnen (Duitse) Gebieden Gomoelka in September, de Albanees Spirioe in December, de Griekse opstandelingenleider Markos in Januari, Kostow (Boelgarije) duikelde 26 Maart, Lasslo Rajk 18 Juni. Vooral deze laatste eliminatie, zelfs gevolgd door arrestatie, was zeer opzienbarend; de rasechte, populaire, begaafde Rajk, groots verzetstrijder tegen de Duitsers en in Spanje, die volgens recept het binnenland had gezuiverd van 1945 tot Augustus ’4B en toen op het zijspoor van minister van Buitenlandse Zaken werd geduwd, deze Rajk zou gespionneerd hebben voor Amerika! Weer viel de tweede communist van het land, weer een „nationale communist”, die ter plaatse en niet in Moskou tegen het fascisme vocht. In Boelgarije viel zo de tweede man Kostow,‘) in Albanië werd twee weken geleden de secretaris-generaal van de partij Kotsjikoxe opgehangen! Moskou neemt geen halve maatregelen, iedere leider in Oost-Europa moet niet aileen „Moscow trained” zijn, ook vrij van nationaal gevoel. De terreur viert hoogtij, de kleinste afwijking moet gestraft worden (zelfs bij de Roemeense dictator Anna Pauker) en van communistische idealen is geen sprake meer. „Het socialistische vaderland”, zoals de Sowjet-Unle zich graag laat noemen, zal in deze vorm aan zichzeif ten onder gaan.

M. C. TIDEMAN.

‘) Zie hierover een instruerend artikel in de „Internationale Spectator” van 4 Mei, uitgave Nederlandsch Genootschap voor Internationale Zaken, Oranjestraat 4, ’s-Gravenhage.

Predikanten en militaire dienst Kerk en maatschappij

De theologische studenten uit Leiden hebben een „motie” aangenomen en (wat een wonder!) die werd in vrijwel alle dagbladen geplaatst, soms zelfs op de voorpagina (daar staat immers het belangrijke nieuws?) Die motie is overigens nóch revolutionnair van strekking nóch boosaardig van bedoeling: zij wordt bescheiden ter overweging aangeboden aan de vereniging van studenten aan theologische faculteiten in Nederland, allerminst een opzienbarend lichaam met politieke betekenis. Wat er in de motie staat? Kort gezegd dit: de Leidse a.s. predikanten vragen aan de kerken, of zij opnieuw ter discussie willen stellen, in hoeverre de dienstplicht voor een geestelijk of menslievend ambt de betrokken persoon in een uitzonderingspositie stelt ten aanzien van de andere lidmaten der kerk deze laatsten zijn immers wèl gesteld voor

de keus de dienstplicht te aanvaarden dan wel te verwerpen.

Vermoedelijk spelen achter deze motie twee belangrijke motieven: Ie de twijfel, wellicht het verzet tegen de vrijstelling van theoiogische studenten van de militaire dienst, waardoor zij tegenover hun medestudenten en andere mede jongeren in een bevoorrechte positie zijn gebracht; 2e het verzet tegen de scheiding tussen predikanten en leken, een scheiding, die in de Protestantse kerk overwonnen behoort te zijn. Er zou over het konkrete vraagstuk: of en zo ja waarom een a.s. predikant van militaire dienst moet worden vrijgesteld, allerlei te berde te brengen zijn ik doe het niet, omdat ik niets zou kunnen zeggen, wat niet reeds herhaalde malen betoogd is. Wel maak ik graag enige opmerkingen over een meer algemeen probleem, waarvan het

nu aan de orde gestelde alleen maar een verbijzondering is, nl. dat van de kerk, met name de voorgangers, en het moderne arbeidsleven.

De vrijstelling van a.s. predikanten van militaire dienst illustreert het feit, dat de dienaren van de kerk in menig opzicht in een beschermde uitzonderingspositie verkeren. Zij behoeven de tijdrovende, studieonderbrekende, harde militaire dienst niet mee te maken (bij de ontwikkeling der militaire eisen zal dit alles veel zwaarder gaan drukken op jonge intellectuelen), zij missen daardoor een stuk reële ervaring van het gewone ieven, zij behoeven een innerlijk conflict dat tussen de eisen van het evangelie en de afschuwelijke practijk van de ooriogvoering niet uit te vechten, terwijl honderden jongeren uit andere kring wèl voor de keuze worden gesteld. Zij worden daarom èn door de intellectueien die voor het officierskader worden aangewezen èn door de arbeiders jongens die de kastanjes uit het vuur moeten halen, soms benijd, soms en dat is erger! als halfzachte praatjesverkopers genegeerd. Wat het ergst is: zij worden (ook wanneer zij