schappelijke strijd bevoorrecht. Of hij nu socialist is of rooms katholiek of christelijk, hij eist daartegenover dat de staat ook hem tal van sociale zekerheden biedt. Hij eist ook, dat de staat de middelen daarvoor haalt waar ze te vinden zijn. Hij eist dus gelijkheid. De middenstander daarentegen ademt in de sfeer van vrijheid. Als zijn plannen slagen stijgt hij bovendien boven zijn soortgenoten uit. Dus moet de mogelijkheid aanwezig zijn van een grote ongelijkheid.

Is het nu eigenlijk geen onzin om zo verschillende aspiraties inzake de economische en sociale politiek in eenzelfde partij te verenigen? We moeten niet te haastig zijn met onze conclusie. Er is een machtige belangengemeenschap tussen de arbeiders en grote delen middenstand tegenover het gevaar der periodieke economische depressies. Beide groepen worden door een crisis zo fel getroffen dat volkomen eenswillendheid bij de bestrijding daarvan een levensbelang is voor beide. Die kan echter alleen zijn gegarandeerd binnen eenzelfde politieke partij. Dit alles heeft tijd nodig om te groeien. Tussen 1930 en 1940 is op dit punt nauwelijks enige politieke ervaring verzameld en bovendien is het crisisgevaar na de oorlog nog niet duidelijk zichtbaar geworden. In het algemeen bestond er integendeel in ons land tot nu toe nog op haast alle gebieden een haast onverzadig-

b'are vraag, die het verlangen naar vrijheid en ongelijkheid voedde. Daardoor dreven deze groepen dus uiteen. Naarmate het economische getij keert en de P.v.d.A. toont over een bruikbare conjunctuurpolitiek te beschikken zullen de verenigende krachten stellig weer sterker worden.

Desniettemin is natuurlijk op grond van de zoeven besproken verschillen in mentaliteit zeker reden tot bezorgdheid, meer dan op het ogenblik uit de (officiële) reacties bij de P.v.d.A. blijkt. Partijtegenstellingen hebben in ons land een hardnekkigheid betoond die voor het politieke leven uiterst gevaarlijk is gebleken. |

H.J. Haverman, moederschap. Litho 1897

Bovendien komt de w«nding van vele oudvrij zinnig democraten van de P.v.d.A. af ook voor bij de groep die voor een sociaal progressieve politiek wel te vinden was. Teleurstelling over de progressiviteit van de P.v.d.A. politiek speelt allicht ook mede. En bovenal; de grenzen van de progressieve politiek worden in onze tijd veelal duidelijker zichtbaar dan de mogelijkheden. Aan de orde is momenteel een zeker verlicht conservatisme, verlicht omdat het van de sociale verworvenheden zoveel mogelijk wil sparen, conservatief omdat het bepaald niet veel verder wil gaan, ja omdat het integendeel de bezittende groepen meer tot hun recht wil doen komen. Dit alles is voor de P.v.d.A. des te moeilijker omdat het onvermijdelijk is. Een zeer enkel voorbeeld

voriinut Pnn<!Prvfltismp is ter aan de ƒ benaling van f het LoXeÏÏS vS de loonhoogte a 3 frannort het progmin ® . (een eerste aarzelend voorbee d 7°™®" ™ voorstellen) en beweging toont door haar gematigdheid e f het gaat natuurliik bii de graten, ® . P.v dat dit de middenstanders meer liberale richting heeft ’ wel te begnjpe .

Het geluid, dat wakker maakt

Er is een verhaal van een brandwacht in een stad in Amerika, die een soort van slaapziekte kreeg. Met geen mogelijkheid kon hij wakker gemaakt worden. Kogels werden bij zijn hoofd afgeschoten en het meest onzinnige lawaai geproduceerd hij sliep door. Tot eindelijk een dokter op de gedachte komt de alarmschel van de kazerne vlak bij zijn oor in werking te stellen. Toen deed hij zijn ogen open en zei: wat is er? En ddt was het geluid, dat bij deze brandwacht hóórde.

Er is een gezwoeg om aan mensen weer het geluid te laten horen. Het geluid van het Evangelie. Millioenen zijn in vaste slaap en wandelen onbewust het leven door. Al wat zij doen, is schijnbeweging. De vlucht in het nihilisme, in het défaitisme, de onverschilligheid van: na ons de zondvloed. Daarom gaat het zo goed met de bekroonde naaktheid van „Eenzaam Avontuur” of „Kruis en Munt” en móet de zachte dood van een pier in Scheveningen, of de baarlijke eenzaamheid heerlijker zijn dan het leven. Dan is het in het zwartste duister prettiger dan in Gods volle zon. Er tussenin is zelfs niet meer de maan, bij tijd en wijle, de romantiek met haar fleur en humor. Dan gaat Camus met zijn „Pest” nog lang niet ver genoeg. Hij ziét nog iets in de mens, een laatste mogelijkheid als begin van een nieuw plan.

En andere duizendtallen zien het óók niet meer. Te erger, omdat zij met het Evangelie komen. Een campagne in Londen, die in 14 dagen 700.000 mensen bereikt en 500 doodmoede dominees achterlaat, gezwegen van de leken. Ter rechtvaardiging van dit gezwoeg wordt er meteen bijgezegd, dat alles en alles bij elkaar £ 22.000 gekost heeft. Niet veel, als werkelijk één eenzaam mens het geluid weer heeft gehoord. Of in Amsterdam, om maar bij huis te blijven, moeten zalen worden gevuld en acties ondernomen, want het is zo erg en ze weten het niet meer. En „Zaaiweken” zijn aan de orde van de dag, die nacht is. Nu moet u eens aan uzelf en uw naaste omgeving vragen om een tekst op te zeggen, die Lukas (10) en Mattheus (9) beide in dezelfde bewoordingen geven. Misschien hebt u er wel over horen preken. Vul eens aan: „Bidt dan de Heer des oogstes, dat Hij arbeiders uitstote in Zijn wijngaard”, zeggen de zwoegers, de om de anderen verontrusten. Maar er stdat: oogst. Niet alleen in alle Nederlandse vertalingen. Ook in het Grieks. Daar staat een woord, dat het rijpe