gewas aanduidt, de te bergen vrucht. Maar wij zéggen altijd: wijngaard.

Ziet men nu wel, dat de christenen altijd de anderen in de weg zitten? Want hoe zal dat veranderen, als zij niet eens geloven in het prealabele wonder van God: dat het al klaar is, gebeurd, gereed en alleen maar te bergen. Het enige, waarvoor God ons eventueel gebruiken wil.

Maar ons ongeloof aan hét wonder van de oogst, die gereed is, verwekt ongeloof aan alle verdere wonderen, die altijd hieraan ondergeschikt zijn. En wij gaan een stuk iand uitzoeken om te bewerken. Een schutting er om, en zaad in de grond, ploegen, eggen, natmaken en straks misschien nog oogsten ook. Wat een zégen!

Maar vóór ons ligt een ander verhaal uit het Evangelie. Van de landman, die voor zijn huis zit en de akker, overziet. Er gebeurt wat in die grond. Hij kan er niets aan toe of af doen. Hij weet alleen: als het zover is, zal ik genoeg hebben om van te leven in de komende winter. Hij weet óók, dat zon en regen in bepaalde verhouding nodig zijn om de meeste vrucht te geven. Maar hoe de vrucht ineens, gerijpt en al, er is „hij weet zelf niet hoe”. Verstaa!n wij als christenen onze opdracht nog? Die opdracht is dat „zaaien”, dat ons soms zo eindeloos vermoeit. Maar als de oogst al klaar is, moéten we het ook zo

niet meer doen! Dan betekent het alleen: te zeggen, dat men oogst is. Dat is het enige geluid, dat wakker maakt. Het enige, dat de mens van onze dagen moet horen: je hoort er bij! „Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt van mij”. Als eerst al het andere er aan moet voorafgaan, is dat niet anders dan het lawaai, dat bij de brandwacht gemaakt werd, en dat hem niét tot het leven deed terugkeren. Maar: „je bént oogst” dat is het geluid, dat bij ons hoort. Het is éénmaal gezegd tot iedereen. Er is een man in de Bijbel. Job. Een half leven lang hebben goedbedoelende vrinden, vroom en al, in de nood van zijn leven tot hem gezegd: „wat moet er met jou nog veel gebeuren”. Hij bleef in de nood en werd zieker en eenzamer. Tot opeens het geluid van de andere kant, dat altijd bij hem gehoord had, klinken ging. Toen zei Job tot z’n vrinden: ruk in! En tot God zei hij: „nu pas ziet U mijn oog”. Hij wist het: ik ben geen wijngaard meer; ik ben oogst.

Er is geen landman, die de oogst weer in de grond stopt en er is geen, die hem laat bederven. Hij roept zijn knechten en zij brengen het tijdig in de schuur. De akker'is de . wereld en God is de landman en als Christus oproept Zijn getuigen te zijn, is het alleen maar om Hem na te zeggen: gij zijt oogst. N. G. J. v. S.

Een Rubensfilm

niets voor Rotterdam

Kan een film het inzicht in muziek, literatuur, beeldende kunst versterken kan zij dienaar der kunst en tegelijkertijd zélf kimst zijn?

Ziedaar een vraag, waarmede zich sedert tientallen jaren kunstenaars en niet in de laatste plaats cineasten bezig houden. Films kwamen tot ons over het leven en werk van Beethoven, Schubert, Strauss, Mozart, Schumann, Chopin; dergelijke rolprenten werden soms „Onvergetelijke melodieën” genoemd. Onvergetelijke kitsch waren zij in ieder geval. Men kreeg een hutspot van muziek-brokken, sensationeel getinte episoden en vervalste romantiek opgedist; men werd geen stap nader gebracht tot het wezen van deze kunstenaars en hun werk. En als films waren deze celluloid-maaksels eveneens van geen enkele waarde. letwat voorzichtiger moet men met de beoordeling van Olivier’s Shakespeare-films zijn; doch ook zij hebben, op de keper beschouwd, maar weinig uitstaande met het essentiële werK van de grote Engelse toneeldichter. En zo zou men, zo critisch mogelijk, door kunnen gaan. Ook schilders werden het slachtoffer der droomfabrieken. Ik herinner mij bijv. een banaal overdeven, vlakke rolprent over het leven van Paul Gauguin, Experimenterende

cineasten trachten reeds sedert jaren alleen het werk van schilders en beeldhouwers bij de gratie der film te laten spreken; er zijn op deze wijze meer of minder geslaagde werkstukken tot stand gekomen, als „Rodin” en „Paul Delvaux”. Werkstukken, waarvan de vertoning vijftien of twintig minuten duurt.

De laatste film over hèt werk van een schilder, die wij zojuist konden zien, werd vervaardigd door Henri Storck en Paul Haessaerts, Belgische cineasten, die in de wereld der cinematografie geen onbekenden zijn. Rubens geen nabootsing van

zijn leven, geen geconstrueerde tafereeltjes, geen uitbundige liefdesromantiek Rubens; een film van een uur, een heel uur waarin zogezegd niets gebeurt. Wij aanschouwen „alieen maar” zijn werk, en ziedaar, het wonder geschiedt: wij zitten met gespannen aandacht, geboeid van de eerste tot de laatste meter, te kijken. En te luisteren.

Te kijken naar schilderijen in chronologische, in „ideologische” in thematische volgorde. Wij worden geconfronteerd met het werk van de grote Viaming en beseffen dadelijk, wat het voor zijn tijd heeft betekend, hoe het werd geboren, en wat het ons te zeggen heeft. Wij zien tegenstellingen en parallellen, wij zien het meest karakteristieke van zijn werk: het is als water, wolken en vuur, het wordt getypeerd door het ronde, vloeiende, door verband en binding tussen aarde en hemel, het gewone en het buitengewone, het wordt gekenmerkt door het levende contact tussen mensen onderling, tussen mens en landschap, tussen mens en ding.

De vrees, dat een film over Rubens het niet aan zou durven een van de meest typische Rubens-elementen, Eros, op de voorgrond te plaatsen, werd door dit uitzonderlijk mooie filmwerk te niet gedaan. En ook de vrees voor een ietwat geforceerde „climax” als een happy-end-surrogaat, blijkt ongegrond. In het middelpunt wordt wel is waar het Christus-verhaal, gezien met de ogen van Rubens, geplaatst; maar het slot van dit werk wordt gevormd door de reproductie van de eenvoudige schilderijen met groepen dansers, om hiermede weer en nog eens te accentueren het levensgevoel van Rubens, het levensrhythme, dat hier weergegeven wordt door middel van het filmrhythme. Ja, dit is een wonder, dat het eigenlijk méér dan reconstructie is: eeuwenoude schilderijen worden tot nieuw leven gewekt en. op moderne wijze tot de moderne mens gebracht.

Terwijl in de heel lange reeks rolprenten over leven en werk van kunstenaars uit het verleden „moderniseren” „degraderen” betekent, is deze term in verband met de Rubens-film bedoeld als de allergrootste lof. Dit is inderdaad (eindelijk!) een filmwerk van niet te onderschatten paedagogische waarde. „Rubens in één les” is aesthetisch onderwijs tot en met: analyse en samenvatting, ontleding en synthese. De stem van de explicatuur en de illustrerende muziek hebben slechts een dienende functie. De cinematografie wil hier, in alle deemoed, slechts dienaar van een eeuwenoude kunst zijn. Zij heeft deze functie uitmuntend vervuld en bleef tegelijk souvereine film-kunst.

H. WIELEK.

P.S. En nu wilt u alleen nog weten, waarop mijn titel doelt. Moet ik u dat, na de Rotterdamse Don Quichotterie met Van Dongen, nog duidelijk maken?