taire gedachte, dat men God meer moet gehoorzamen dan de mensen, zodat de Nederlandse bisschoppen in geval van conflict tussen deze aardse regels en wat zij als Goddelijk bevel zien, steeds het laatste zullen kiezen.

4. Vermeulen tornt op tegen een voorschrift, dat een historische achtergrond heeft, maar hij laat na deze achtergrond uiteen te zetten. Dat is niet fair tegenover de tegenstander en het maakt beoordeling door het buitenland onmogelijk. |

Tot zover, onvolledig weergegeven, de hoofdmomenten van het misplaatste optreden van Vermeulen. Het zou hierbij kunnen blijven, als dit niet een symptoom was van de gesteldheid, waarin vele vrienden van Vermeulen binnen en buiten de P.v.d.A. leven. Vandaar dat ik over deze kwestie toch nog een aantal principiëli opmerkingen zou maken, die medf verband houden met de „doorbraak” en di gevaren, die haar bedreigen.

De doorbraak is er. Men kan dit vanuit de rechtse hoek èn vanuit de iinkse hoek ontkennen, maar een ieder, die maar enigszins thuis is in de kring van jonge Katholieken en Reformatorische Christenen, weet, dat hier kwalitatief iets aan de gang is, wat niet meer ongedaan gemaakt kan worden. Het handjevol Christenen in de P.v.d.A. moge geen indruk maken op de neuzen tellende massa van links en rechts, uiteindelijk is elke groep klein, die ingaat tegen wat historisch gegroeid is en waarvoor nog maar heel langzaam begrip groeit. Nu is het merkwaardige, dat in R.K. en Protestantse kring het begrip voor deze kleine groep groeiende is. Niet dat men op die grond de C.H. of K.V.P. zal verlaten, maar men begint te begrijpen, dat deze doorbraakmensen niet uit onchristelijke overwegingen in de P.v.d.A. zijn getreden. Men begrijpt daar, dat naast het isolement er een andere mogelijkheid bestaat en hoewel men vaak zelf die mogelijkheid niet aanvaardt als een reële, is men toch bereid aan te nemen, dat er Christenen zijn, die hun Christen-zijn ook in „doorbraakorganisaties” willen belijden en beleven. In kringen echter van hen, die afkomstig zijn uit de S.D.A.P., ontbreekt het besef van de waarde van de doorbraak in vele gevallen. Velen kijken met wantrouwige blikken naar de „nieuwlichters”, die t.z.t. wel weer zullen terugkeren. Zij vermoeden tactische manoeuvres achter hun optreden, vinden dat hun invloed in de Partij veel te groot is: in één woord, vinden het miaar een lastig ding, dat de doorbraakmensen er zijn. Ze kunnen vaak hun ergernis heel slecht verbergen en maken zich dan kwaad als men ook op andere terreinen niet direct bereid is door te breken. Zij vinden het ongepast, dat men geen lid van de V.A.R.A. wordt, nog ongepaster als men deze omroep in het openbaar aanvalt. Zij begrijpen niet, dat het Vrije Volk niet geapprecieerd wordt door heel veel doorbraakmensen. Zij begrijpen ook niet, waarom men geen iid wordt van het N.V.V. en het C.N.V. en de K.A.B. niet verlaat. |

Uit deze houding vloeit naar mijn gevoel de wrevel voort van Vermeulen. Die wrevel kon hij niet kwijt aan de K.A.8.-ers zelf, want deze volgen slechts de wens op van de bisschoppen. Zo moest die wrevel zich dus uiten tegen hen. Hij heeft er daarbij geen rekening mede gehouden, dat deze bisschoppen krachtens hun visie op de verantwoordelijkheid, die zij hebben voor hun gelovigen, slechts aarzelend er toe zijn overgegaan een begin van doorbraak te dulden. Te dulden misschien als experiment om daarna, als het experiment lukti

en bleek, dat een Rooms-Katholiek niet zijn geloof verloor in de P.v.d.A., ook in andere organisaties vertrouwen te gaan stellen. Een ieder, die hierover billijk wil Tienken, zal dit kunnen begrijpen en zal dan ook alles in het werk stellen om duidelijk te demonstreren, dat het klimaat van P.v.d.A. en N.V.V. niet marxistisch of anti-Christelijk is. Dat daarmede enkele jaren gemoeid zijn, is duidelijk. Dat daarbij verwacht wordt van de leiders van P.v.d.A. en N.V.V. een grote mate van inzicht, beheerstheid en geduld, is eveneens vanzelfsprekend.

Vermeulen heeft blijk gegeven die beheerstheid en dat geduld niet te kunnen opbrengen. Om van het inzicht in de R.K. achtergrond nog maar te zwijgen. Werkelijk al is men niet Rooms-Katholiek, van een vakbondsbestuurder mag toch wel verwacht worden, dat hij wat meer weet van de plaats van het bisschoppelijk gezag in de Rooms-Katholieke Kerk. Men kan als protestant ook juist op grond daarvan misschien eens te beter weten, waarom men

protestant is, voor het leven in Nederland komt het er echter op aan onze R.K. Nederlanders te nemen zoals ze zijn en niet, zoals wij ze zouden willen hebben. Vermeulen zal het mij niet kwalijk nemen, dat ik deze zaak zo scherp tegenover hem gesteld heb. Ik begrijp heel goed, dat hij wel eens ergernis voelt opkomen. Het is echter een heel gevaarlijk ding, waaraan hij begonnen is, omdat daardoor het experiment van de doorbraak in Nederland in gevaar wordt gebracht. Wil het N.V.V. op lange termijn de vakbond van Nederland worden, dan zal het op korte termijn niet zulke fouten moeten maken. Willen de vakbondsbestuurders ook hun Partij dienen, dan zullen zij zich moeten hoeden voor uitingen, die de doorbraak ook politiek gezien, in gevaar brengen.

J. G. V. d. PLOEG

De redactie wil ook deze stem doen horen tegenover het anders-gericht critisch geluid in de vorige aflevering: „Het twistgeding, N.V.V. tegen K.A.8.”

Brief aan een gereformeerd partijgenoot

Waarde Partijgenoot, Hè dat was nu eens een prettige brief. U moet niet denken, dat het leven van een schrijver-in-kranten steeds over rozen gaat. Je hebt wat geschreven, het is aan de openbaarheid prijsgegeven en dan komen de reacties los. Meestal van boze en verontwaardigde mensen. Mensen, die je heel niet kent. Soms ontdek je, dat je niet helder geschreven hebt, soms ook, dat de briefschrijver falikant mis is. Wat moet je dan doen? In het eerste geval: de zaak duidelijker maken, soms ook rectificeren, In het laatste geval schrijf ik wel eens helemaal niet terug. Ik moet dat eerlijk bekennen. Want je weet bij voorbaat: een antwoordbrief ontlokt weer een nieuwe papierlawine, waar niemand wat aan heeft en die alleen maar door een mondeling, soms door een pastoraal gesprek te stelpen is. Maar waar haal je de tijd voor zoiets vandaan? In zo’n geval is dan voor mij ik geef toe, dat het niet elegant is de enige uitkomst helemaal niet terug te schrijven

Met uw brief was ik blij. U vertelt dat u lid van de Gereformeerde Kerk bent en lid van de Partij van de Arbeid. U bent, als ik goed begrijp, een van die mensen, die een vooruitstrevende sociale politiek voorstaan en het gebrek aan wezenlijke ernst ten aanzien van het sociale vraagstuk bij de antirevolutionnairen is u mateloos gaan hinderen.

Uw vrouw staat anders tegenover die dingen. Zij is gereformeerd èn anti-revolutionnair. Uit uw brief begrijp ik, dat u dat wel jammer vindt, maar dat u wederzijds het van elkander poogt te begrijpen. Ofschoon deze situatie wel eens moeilijkheden met zich als er beslissingen moeten worden genomen.

Maar ja, die beslissingen. Laat ik uw vragen nagaan en ze zo openhartig mogelijk beantwoorden. Het gaat er mij dan niet om, wat ik in mijn situatie zou doen, maar wat u in uw omstandigheden zou kunnen doen.

Eerst de vakbeweging. U bent lid van het C.N.V. geweest. Nu wilt u opnieuw lid worden van een vakbeweging. Maar van welke? vraagt u. Ziet, de Partij van de Arbeid eist of verbiedt hier niets. Menige C.N.V.er is lid van de Partij van de Arbeid. Voorzover

na kan gaan wordt door de leiding van het C.N.V. geen enkele persoonlijke pressie in die richting uitgeoefend. Wèl heb ik mij verwonderd over de reactie van het C.N.V. in de zaak Vermeulen-K.A.B. De heer Fuykschot heeft daarbij verklaard, dat hij het betreurde, dat ook menige predikant het gedoogde, dat zijn gemeenteleden rustig naar het N.V.V. gingen. Ik vroeg mij af: hoe heb ik het nu? Geen enkele predikant zegt. je moet naar het N.V.V. Zij hebben begnp voor de vrijheid van het gemeentelid om zelf te oordelen. Dit protestants besef heeft de heer Fuykschot blijkbaar niet. Ik acht dit symptomatisch. In wezen verdedigde onbedoeld wellicht de heer Vermeulen in Genève een stuk protestantse vrijheid tegenover rooms clericalisme. Dat de mannen van het C.N.V. niet met blijdschap achter het N.V.V. gingen staan en zeiden: goed-zo, u hebt de spijker prachtig op de kop geslagen, heeft mij verbaasd. In plaats daarvan huldigden zij zeer formalistisch het standpunt, dat Vermeulen het met toen en daar en in die qualiteit had mogen zeggen. Zijn ze innerlijk nog zo aan het verleden van de coalitie verbonden, dat zij zich tóch nog meer verwant voelen met Rome? Ik acht in ieder geval deze houding voor een protestant bedenkelijk.

Verder: zeker, officieel staat het C.N.V. los van de politieke partijen. Ik lees in ~De Gids” nooit stukken, die opwekken op Jan Schouten of om op Tilanus’ te stemmen. Maar, zo vraag ik, wat deden deze mannen dan onder de genodigden bij het 40-]arig jubileum? v. d. Goes van Naters of v. Walsum waren, voorzover ik weet, niet uitgenodigd.

tt De beslissing of u van het N.V.V. dan wei van het C.N.C. lid moet worden, hangt, dunkt mij hiervan af, wat u persoonlijk de juiste weg van de vakbeweging acht. Wilt u, dat de vakbeweging een stuk hervormingsstrijd op het sociaal-economische vlak is in de richting van het democratisch socialisme, dan is het N.V.V. voor u aangewezen. Meent u dat de vakbeweging meer het lichaam is om op grond van bijbelse beginselen, (u weet zelf overigens wel, hoe moeilijk die te formuleren zijn!) los van principiële maatschappijverandering de vakgenoten te organiseren, dan behoort u bij het C.N.V. thuis. De vraag