op een bepaalde wijsgerige beschouwing of zonder meer zich beperken tot het aanvaarden van zedelijke normen. Verschil in fundering der zedelijke normen door het N.V.V. aanvaard, blijft mogelijk, maar met het stellen van deze normen wordt het historisch-materialisme toch definitief afgewezen.

In de algemene vergadering van het N.V.V., welke in Juli werd gehouden, is ’t beginselprogram verder gewijzigd. De vraag, die daarbij aan de orde kwam is deze, of een lid met een godsdienstige overtuiging, in het N.V.V. op grond van die overtuiging de maatschappelijke idealen van het Verbond kan verdedigen. Men zou zich kunnen indenken, dat een religieuze motivering buiten de orde zou zijn. Volgens het nieuwe program is dat niet het geval. Artikel 3 zegt immers te dien aanzien:

„Het Verbond wil zoveel mogelijk werknemers, van welke geloofsovertuiging of levensbeschouwing ook, op de grondslag van het in artikel 2 vervatte beginselprogram verenigen in de bij het Verbond aangesloten verenigingen. Het erkent het innig verband tussen religie en levensovertuiging enerzijds en maatschappelijk inzicht anderzijds en stelt zich op het standpunt, dat de leden volle gelegenheid dienen te hebben om van dit verband ook in hun arbeid voor de vakbeweging te doen blijken.”

Blijkens de toelichting op het congres, is de bedoeling van deze bepaling vooral, om de gedachte weg te nemen alsof het socialisme voor het N.V.V. zou zijn een soort geloof of surrogaat-geloof. Men wil alleen een bepaalde belangrijke maatschappelijke hervorming en niet meer.

De consequentie van dit standpunt is, dat het N.V.V. zich ook niet langer bezig kan houden met allerlei cultureel werk, waarbij geloof en levensovertuiging zijn betrokken. Deed men dit wel, dan zou het verschil in geloof en levensovertuiging in het culturele werk tot moeilijkheden aanleiding geven. Vandaar dat het grootste deel van het culturele werk naar eigen organisaties moet worden verwezen. Zo ziet het nieuwe program van het N.V.V. de zaak ook:

„Het Verbond acht het (in verband hiermede) juist, dat de leden der aangesloten verenigingen actief deelnemen aan de werkzaamheden der voor hen krachtens geloofs- of levensovertuiging in aanmerking komende culturele organisaties.”

Culturele arbeid, waarbij geloofs- en levensovertuiging niet zijn betrokken, ligt hier buiten. Daarbij wordt gedacht aan scholing en ontwikkeling der leden, welke noodzakelijk zijn voor het verrichten van hun sociaal-economische taak. Voorts kan men hier noemen het bevorderen van mogelijkheden voor recreatie, bijv. arbeiderszorg en vacantiebesteding.

De opmerkzame lezer zal hebben opgemerkt, dat de grondslagen waarop het N.V.V. zich thans stelt, in menig opzicht overeenkomen met die van de Partij van de Arbeid. Hoe deze nieuwe grondslagen in de practijk zullen uitwerken, zal de toekomst ons pas kunnen leren. Het gaat immers niet alleen om de vraag wat een organisatie in haar statuten met de beste bedoelingen neerschrijft, maar vooral om de sfeer, waarin de nieuwe bepalingen practijk worden. Het is te hopen dat het N.V.V. in zijn gehele organisatie het geestelijk klimaat zal weten te brengen, dat past bij een nieuwe grondslag. Dan zou een verdere stap zijn gedaan in de ontwikkeling van het N.V.V., welke ook in het rapport van de Nederlands Hervormde Kerk over Kerk en Vakbeweging terecht wordt toegejuicht.

A. A. VAN RHIJN

JIJ

Wanneer we het socialisme zien als een van de grote emancipatie-bewegingen der 19de en 20ste eeuw, een van de grote bevrij dingen der mensen uit banden, die hen beperken in hun ontplooiingsmogelijkheden, dan gaat het in de eerste plaats altijd om bevrij ding uit een duistere wereld van ellende, verwaarlozing, verdierlijking, uitzichtloosheid. Wat echter dikwijls vergeten wordt, is dit: dat het socialisme óók bracht een bevrijding uit eenzaamheid. Een van de grote dingen is geweest, dat de socialistische beweging het inzicht droeg, dat juist de eenzame strijd van de enkele mens met zijn eigen lot en tegen zijn eigen slavernij het wanhopige was en dat niet alleen in de stoffelijke lotsverbetering bevrij ding zou liggen, maar ook in het gezamenlijk voeren van de strijd. De blijde ontdekking van de lotgenoot, de klassegenoot en daarmee de strijdmakker, bracht het sentiment der broederlijke verbondenheid in de beweging. Wat heeft het woord „kameraad” al niet een betekenis gehad! „Ik, die had kameraadschap uitgegeven tot levenswachtwoord in mijn jong getij.. .”, zegt de dichteres van het socialisme en zij drukt daarmee uit wat onbewust werd gevoeld achter de gewoonte om elkander aan te spreken met jij. Daar speelt nog iets anders ook doorheen. Dat socialisten „jij” tegen elkander plachten te zeggen, is ook een verzet tegen de burgerlijke samenlevingsvormen, tegen de levensstijl en de etiquette van de bourgeoisie, waarvan men de onwaarachtigheid en de overbodigheid had ontdekt. Het proletariaat werd gezien als de drager van een eigen, nieuwe en gezuiverde beschaving. De omgangsvormen zouden de gelijkheid der mensen en de makkerschap weergeven. In het „Sterft, gij oude vormen en gedachten” hebben duizenden afscheid genomen van vele dingen, óók van burgerlijke beleefdheidsvormen en hoffeiijkheidsgedachten, en de weg geopend voor het jij.

Zo werkt hierin uit de nivellerende, gelijkmakende strekking van de maatschappelijke vrijheidsbewegingen der laatste eeuwen, die al met de Franse Revolutie ingezet zijn. Immers: ook de vooruitstrevende liberale burgerij in de 19de eeuw kent de zucht tot gelijkmaking (al bracht ze het niet meer tot een broederschaps-sentiment na de Revolutie-jaren) en spreekt dat luidruchtig uit in de afschuw van „grote hanzen en adellijke heren”, die Jan Adam Kegge heeft bezield. Het socialisme trekt de lijn door in zijn eis tot afschaffing van de voorrechten der burgerkiasse. Het kent gelijke rechten en gelijke maatschappelijke kansen. En het zegt tot de mens, die op dezelfde streep van sociale mogelijkheden staat: jij. Nu is dat allemaal anders geworden. De klassebeweging werd volksbeweging, de arbeiderspartij werd volkspartij. Het socialisme ging in de ruimte staan. Verruiming betekent echter evenzeer: vervaging. Grenzen werden (of: waren reeds) weggevaagd, zekerheden verloren hun kracht. Al het oude kwam in de smeltkroes een proces, dat al lang voor de komst van de P.v.d.A. was begonnen. En in die smeltkroes kwam ook het jij.

Want er was eens een meneer, die jarenlang tevreden had geleefd in een van de tuinwijken, die tegen onze grote steden zijn aangeplakt. Hij had weliswaar zijn neus altijd opgetrokken voor de S.D.A.P. en de rooien, maar dat liberale gedoe was hem

toch ook altijd al te conservatief geweest. Hij was nooit lid geweest van een partij, want dat bracht gevolgen met zich mee met betrekking tot de noodzaak van kleur bekennen en contributie betalen: maar als hij stemde, dan was het Vrijzinnig Democraat. Dat staat en kan geen kwaad. Voor het overige deed hij niet aan politiek. Hij leefde tevreden in zijn huisje met zijn tuintje, met zijn vrouwtje en zijn vriendje, met zijn baantje en zijn baasje, met zijn krantje en zijn sigaartje. Zijn leven was een verkleinwoord. Want zijn wereld was zo klein, zo klein, niet groter dan zijn tuin.

Toen kwam de oorlog, het gruwelijke en rustverstorende. De oorlog schudde heilzaam aan de vaste muren van zijn levenshuis. Hij voelde, ook zonder Huizinga, ondergangsstemmingen. En hij besefte: dit kan alleen in een wereld, waarin de politieke beslissingen in de macht zijn van mensen met misdadige bedoelingen, die de misdaad tot een wereldbeschouwing en een systeem hebben gemaakt maar zóver kon ’t dan ook alleen komen, als mensen van goede wil zich terugtrokken in hun kleine wereldje, in hun tuintje. En hij voelde schuld. Schuld, omdat de politieke geheelonthouder een pannetje soep naar de zieke buurvrouw droeg, wanneer de domine in de kerk over onze taak in de wereld had gesproken. En hij besefte zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van een grotere wereld. Voor hem en voor velen ging een wereld van nood en een tijd vol onontkoombare eisen open. Het was wel geen bekering te noemen, wat er toen in velen plaatsvond; maar toch wel een ontwaken. Een ontwaken tot een leven van verantwoordelijkheid voor de vernieuwing van ons volksleven, voor de eenheid van Europa, voor de vrede in de wereld.

Die meneer ging „Wending” lezen. En hij werd lid van de P.v.d.A. Hij deed dit deels uit verantwoordelijkheidsbesef, deels uit verworven inzicht in maatschappelijke en economische vraagstukken. Hij ging ook partijvergaderingen bezoeken. En toen kwamen de moeilijkheden! Hij kon aan de sfeer maar niet wennen. Hij voelde zich staan buiten de gesloten groep van hen, die voor de oorlog vergaderingen bezochten en die ’t na de oorlog net zo doen. Hij stond buiten de gezelligheid, die zegt „ons kent ons”. Hij vertrouwde mij toe, dat hij alleen maar heil ziet in het socialisme, maar dat hij toch eigenlijk niets voelt voor die arrebeiers. Er groeide een weerzin in hem. Hij ging zich verzetten. Ergens moest het uitbreken. En het kwam, in deze vorm: „Ik heb een hekel aan dat jijen en jouwen in de partij”.

En zo kwam het jij in de smeltkroes. Daar is aan de ene kant het kameraadschapselement, dat „jij” zegt. Daar is aan de andere kant de angst voor het verlies van het eigene der persoonlijkheid en het opgaan, óndergaan in de massa. Het „jij” èn de afkeer er van zijn sprekende, waarschuwende tekenen, die mij ten slotte de volgende drie opmerkingen doen maken. 1. De zaak van de woorden, waarmee mensen elkander aanspreken, is op zich zelf niet zo heel erg belangrijk. Want woorden zijn niet altijd bepalend voor het begrip, dat men er mee wil weergeven. Woorden veranderen van betekenis. Woorden zijn figuren, waar het begrip onder vandaan schuift. Daarom is het niet waar, dat in de verhouding van het kind tot zijn ouders bijvoorbeeld het „jij” altijd de vertrouwelijkheid en het „u” altijd de eerbied weergeeft. Het omgekeerde komt ook veel voor. Ook in de partij-verhoudingen geldt dit. Het is niet waar, dat een burgerlijke levensstijl aanwijzing zou zijn van een bepaalde politieke gezindheid. Daarom kan het