Iden Heer j ibehoort de aarde I en haar Ê volheid. 7 Psalm 24 ;1 /

Tyd en Taak

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR. EVANGELIE EN SOCIALISME TEVENS ORGAAN VAN DE PROTESTANTS CHRISTELIJKE WERKGEMEENSCHAP

Zaterdag 3 Sept. 1949 No. 48 Verschijnt 50 maal per jaar 47ste jaargang van de Blijde Wereld « Redactie Prof. dr W. Banning Ds J. J. Buskes Jr Ds L. H. Ruitenberg Mr G. E. V. Walsum Secr. der redactie J. G. Bomhoff, Roerstraat 48 111 A’dam»Z. Tel. 24386

fB.oo, halfjaar f 4.2 i, f2.}0plus fO.lUncasso. Uss. nrs fo.li. Postg. 21876, Grm. giro V 4)00, Adm. N.F. Do Arbeiderspers. HekelveU l). A'dam C

OVER DE STAAT

Geen diepzinnigheden van staatsrechtelijke aard wou ik de lezer voorleggen, maar een eenvoudige gedachte, die me zelf de laatste dagen bezighield.

De bezitter van een dure auto werd geverbaliseerd wegens een verkeersovertreding. Ik zie nog zijn opgewonden gezicht, toen hij de agent woedend toevoegde: „En daar betaal ik nu belasting voor ” Pas veel later drong de volstrekte onredelijkheid van deze opmerking tot me door.

Men moet zich maar eens indenken, hoe het wegverkeer zou zijn, als er geen verkeersreglementen, geen verkeersborden, geen agenten zouden zijn; als er niet geregeld voor het onderhoud der wegen gezorgd werd, als niet op snikhete dagen mannen aan het asfalt werkten Hoe lang zou die meneer met zijn prachtige auto zijn bezit nog veilig wanen, als er geen politie, geen rechtbank, en geen gevangenis was? Ik bedenk, hoe dit heerschap profiteert van de aanleg van waterleiding, gas, electriciteit en riolering; hoe ook bij hem thuis elke week het huisvuil wordt opgehaald. Steeds verder gaan mijn gedachtén; ik denk aan onderwijs, aan sociale zorgen en economische maatregelen; aan warenkeuring, ziekteverzekering, ziekenhuizen en aan.... Hoe we van de wieg tot aan het graf bemoederd worden door de staat. Ik herinner me eens bij de Tocqueville gelezen te hebben, dat een land beschaafder is, naarmate er meer gevangenissen en krankzinnigengestichten waren. Een groot aantal openbare diensten en semi-openbare bedrijven zorgen voor ons, een leger van ambtenaren waakt over ons. Inderdaad, mijnheer de automobilist, voor dat alles betaalt ge belasting! Ik ken Uw bezwaren: bemoeizucht van de staat, die Uw vrijheid inperkt; het overbodig groot aantal van ambtenaren, de hoogte der drukkende belastingen.

Hebt U wel eens bedacht, wat er van Uw vrijheid terecht zou komen, als de staat U aan Uw lot overliet?, hoe ge onmiddellijk terug zou vallen tot het meest primitieve levenspeil, tot de meest barbaarse levensomstandigheden, als U overal zelf voor zoudt moeten zorgen; hoe het juist de staat is die Uw vrijheid van handelen waarborgt, zo goed als ge met Uw auto niet ver zou komen als de staat niet de weg geplaveid, het verkeer geregeld had.

De dienst aan de gemeenschap geeft aan het vaak ondankbare en geestloze werk van de talloze ambtenaren een zekere

glans. Als het goed is, moet elke arbeid gemeenschapdienst zijn. Dat is ook mogelijk buiten het kader van rijks- en gemeentedienst maar het blijft een goede gedachte, als men tot zichzelf mag zeggen, dat men brood verdient door nuttig te zijn voor anderen. Ik denk aan die man, die ik in de trein ontmoette en die hoog opgaf van zijn inkomen. Het was in de jaren voor de oorlog en hij verdiende grof geld door valutatransacties. Hij profiteerde van koersverschillen en werd rijk door dom-weg geld te verplaatsen. Ten koste van wie? Je kan de verliezers niet aan wij zen, maar het is duidelijk, dat er ergens verlies geleden werd dank zij zijn manipulaties. Laten we dan de clown in het circus, de draaiorgelman en de rioolwerker huldigen, die hun medemensen dienen.

Aan het recht tot medezeggingschap, dat het kiesbiljet verleent, correspondeert de plicht tot bijdrage in de behoefte der gemeenschap, die het belastingbiljet voorstelt. Laten we beginnen met vast te stellen, dat we niet te veel medelijden hebben te koesteren met mensen, die veel belasting moeten betalen, want ze verdienen nog meer. Maar ’k vraag me soms af, of het wel waar is, dat zij met hun belastinggeld bijdragen voor de zwakkere broeders. Wie zou er eigenlijk het meest profiteren van staatsregelingen en maatschappelijke orde door het belastinggeld mogelijk gemaakt? Is het er niet mee als met de automobilist en de voetganger?

Profiteert de eerste niet meer van wegenaanleg dan de tweede? Wie wordt door de politie het meest beschermd in persoon en eigendom? Maar goed, laten we aannemen, dat de rijke door zijn belastinggeld bijdraagt in de noden der minder-goed-gesitueerden. Hij zal toch moeten erkennen, dat op zijn bezit de hypotheek der gemeenschap rust. Ziet hij kans, als hij zelf zijn geld ten bate van laat ons zeggen noodlijdenden besteedt het beter aan te wenden?

Van twee zijden wordt telkens weer de dienst aan de gemeenschap door de staat georganiseerd, bestreden. Het zijn de liberalen, die klagen over de inperking der vrijheid en de dood van het particulier initiatief en het is een m.i. verouderd socialisme dat in de staat de behoeder ziet der belangen van de heersende klasse.

Het meest fundamentele antwoord op de liberale opwerping is m.i. wel, dat men rustig toegeeft, dat dat wel zo zal zijn.

maar er snel aan toevoegt de vraag: waartoe die economische vrijheid dienen moet. Bij een antwoord is niet te ontkomen aan het besef, dat de economische vrijheid maar een heel betrekkelijke waarde heeft en nooit bijv. de geestelijke vrijheid in gevaar mag brengen, die op haar beurt berust op een zekere mate van algemeen verspreide welvaart. Dieper er op ingaande zal blijken, dat die economische vrijheid vaak niet eens op het spel staat, immers economische vrijheid voor de een betekent onvrijheid voor de ander. Op dat moment ontaardt het twistgesprek tot een démesqué, niet ongelijk aan dat van de dief, die klaagt, dat zijn persoonlijke vrijheid ingeperkt wordt door een nacht-veiligheidsdienst.

Het andere bezwaar is verouderd. Sedert algemeen kiesrecht en vakvereniging, om slechts twee te noemen is de werking van de staat een resultaat geworden van een ingewikkeld krachtenveld, waarvan men niet meer eenvoudig-weg kan zeggen, dat het de belangen der bezittende klasse behartigt tegen iedereen in.

Natuurlijk, ook de staat is mensenwerk, bediend door mensen en dus, als te verwachten was, gebrekkig, maar het gaat er om te beginnen met de zegenrijke werking van de staat te beamen en pas daarna en van hieruit mag de kritiek inzetten.

Men hoort vaak het volk waarderen, maar de staat afbreken,alsof de staat iets anders is dan de vormgeving, de gestalte en het eenheidsbeginsel van het volk. Het is tegenwoordig een gemeenplaats geworden, dat het socialisme zich moet bevrijden uit de ban van de nationale staat die door zijn toedoen wel tot een „sociale staat” is omgetoverd, maar die niettemin een nationale, gecentraliseerde staat is met steeds sterkere nationalistische tendenzen; gemeenplaats ook, dat de staat gemeenschap dodend kan zijn. Het zijn alleszins juiste gedachten, maar die slechts doordacht kunnen worden door hen, die de staat verbeteren willen, door hem eerst te aanvaarden en die slechts uitgevoerd kunnen worden door de staat en met behulp van staatsapparaten.

Een critisch lezer mag dit opstel eenzijdig noemen. Het zij zo! Het vrije initiatief, de befaamde rechten van het vrije spel der maatschappelijke krachten zo vaak bezongen, het staatsmonopolie met zulke helle kleuren geschilderd, dat het wel eens goed is ons op de simpele waarheid te bezinnen, dat de staat, de veel-gehoonde staat vorm is van ons nationaal samen-zijn en als zonodig een groot goed mag heten.

Dan verstaan we ook beter de drift en ijver, waarmee onze Indonesische broeders streven naar verwerkelijking van hun staat. Pas in de eigen staat kan een volk tot geestelijke volwassenheid groeien.

J. G. B.