bij onze gratie, maar bij die van God; 2e. de Jood is naar de verkiezing de beminde om der Vaderen wil.

Met dit slot stemmen wij van harte in, maar de rest wijzen wij af.

Het is antisemitisme, wanneer men, wat van bepalde Joden geldt, zonder meer aan de Jood toeschrijft. Vergeten wordt, dat wat in deze artikelen ten onrechte over de Jood gezegd wordt en misschien terecht van bepaalde Joden gezegd mag worden, ook geldt voor het grootste gedeelte der niet-Joden (christenen en niet-christenen).

Het is antisemitisme, wanneer men, sprekend over algemeen menselijke zonden, deze beschouwt als de rede, waarom de Jood zich bij ons „stinkende” maakt.

Het is antisemitisme, wanneer men de vraag stelt, of wij de wandelende Jood nog mogen dulden op onze vaderlandse erve. Door deze vraag te stellen heeft men reeds een scheiding gemaakt tussen Joodse en niet-Joodse landgenoten. Het is toch eigenlijk „stinkend” hoogmoedig in volle ernst te vragen, of wij wie zijn dat? Joden in onze Nederlandse volksgemeenschap mogen dulden.

Wij trekken twee conclusies:

le. Men behoeft blijkbaar geen nationaalsocialist te zijn, om door antisemitisme geïnfecteerd te zijn;

2e. Bestrijding van het antisemitisme op deze antisemietische wijze is voor ons gevaarlijker dan het naakte antisemitisme.

J. J. BUSKES Jr.

waardig kort en laconiek zijn die opschriften.

Vóór een heuveltje is een stenen vloertje. Daar werden de gevangen Russen doodgeschoten. De kogels drongen in de heuvel er achter. De kogel voor de Russen de gaskamer voor de Joden. Er zijn rangen en standen, zelfs in Dachau.

We rijden naar het kamp. Vier hoge wachttorens op de hoeken. Vroeger stonden daar de S.S.-ers met hun mitrailleurs. Nu staan er Amerikaanse wachtposten. Want in de helft van het kamp zitten de S.S.-ers opgesloten, met hun familie. De was hangt aan de lijn. Kinderen lopen heen en weer. Maar de muur van gevlochten prikkeldraad is hoger dan een mensenlengte, en het staat onder sterke electrische stroom. Achter het prikkeldraad een diepe sloot. Daarachter een tweede muur van prikkeldraad. Dwars door het kamp loopt een brede weg. Vroeger liepen de gevangenen hier met elkaar te praten. Nu lopen de vluchtelingen er. Want de andere helft van het kamp is ingericht als woonplaats voor de vluchtelingen uit Polen, Tsjechoslowakije, enz.

Herr Tepke wijst me door het prikkeldraad heen de barak, waar mijn man woonde. Ik wil er graag heen, en het schijnt mogelijk ook, want de barak behoort gelukkig tot het vluchtelingenkamp. Maar hoe komen we door het prikkeldraad? We rijden naar links en naar rechts, maar vinden geen doorgang. Maar die vluchtelingen dan? Er moet toch ergens toegang zijn?

We komen eindelijk bij een poortgebouw. Hier zaten enkele Franse generaals en ds Niemöller. „Eherehaftlingen”. Een schildwacht vertelt ons, dat we het kamp eerst weer helemaal uit moeten. Buitenom, aan de landzijde, is een ingang voor de vluchtelingen.

En dan staan we in de barak. Maar het is geen barak meer. Er is witte kalk op gepleisterd van buiten, en van binnen zijn er kamertjes van gemaakt. Zodra we de deur open gedaan hebben, stormen de bewoners op ons af.

„Komt u uit Holland? O, vertelt u toch alstublieft in uw land, hoe onrechtvaardig wij behandeld zijn! Men heeft ons uit ons eigen land gesmeten, omdat we Duitsers zijn. De communisten. Jawohl. Maar sinds 1450 woonden we al in Praag. Wilt u -’t zien? Hier is een album. Een foto van ons huis. In de 15e eeuw al door ons geslacht bewoond.”

Een oude gentleman, oud-minister, pakt mijn mantel beet. „U hebt nog een mantel aan, hè. Pas op voor de communisten. Als ze een goede mantel zien, of goede schoenen, dan zeggen ze „dat is een kapitalist”, en ze pakken u alles af. Ziet u die paar boeken daar? Vroeger had ik 14 kasten vol.”

„Had ik maar een kast”, huilt ineens een kleine, grijze dame, „dan kon ik die rommel eiens opruimen. Kijk toch eens, hoe we hier leven moeten.” Maar ineens klaart haar gezicht op. „Hebt u mijn tuintje al gezien?” Langs de witte kalkmuren heeft ze oostindische kers geplant en leeuwenbekjes. Even schijnt daar de zon.

Drie woningen voor drie gezinnen in één barak! Ik krijg niet eens de gelegenheid om even stil te denken aan mijn man, die hier zo bitter geleden heeft. Men praat, huilt, lacht en vertelt om me heen. Welk een lijden! „Zij zijn tenminste niet in levensgevaar”, zegt Herr Tepke.

Als we terugrijden komen we langs de keuken. Met grote letters staan woorden geschilderd op het dak.

„Lees die goed”, zegt Herr Tepke, „deze woorden heeft iedere gevangene duizendmaal honend opgezegd.” En ik lees: „Es gibt ein Weg in die Freiheit. Seine Meilensteine heissen Fleisz, Nüchternheit, Treue, Kameradschaft, Offerfreudigkeit, Sauberkeit, Vaterlandsliebe’”). Mijn hemel en dat ausgerechnet op de keuken, waar het eten was dat men niet kreeg!

Als we terug rijden naar München passeren we nog één maal prikkeldraad en schildwachten. Hier is het depot voor de levensmiddelen van de Amerikaanse soldaten. Er is niet zo heel veel veranderd! Eten achter prikkeldraad en mensen achter prikkeldraad.

Ik heb getracht stil te blijven staan bij de dode mensen achter prikkeldraad. Maar de levende mensen achter datzelfde prikkeldraad hebben het me belet. De mensen en vooral de kinderen!

Wat is God goed, dat Hij ons soms zo duidelijk een les uitlegt: laat de doden de doden begraven. Maar gij kijk naar de levenden. En doe wat ge kunt.

MARY J. DE GEUS—SMELT

') Er is een weg naar de vrijheid. Zijn mijlpalen heten Vlijt, Nuchterheid, Trouw, Kameraadschap, Opofferingsgezindheid. Reinheid, Vaderlandsliefde.

De kerk niet klaar voor evangelisatie

In „Tegemoet” van Aug. 1949 het blad dat door „Kerk en Wereld”, Driebergen, wordt uitgegeven en dat gewijd is aan de arbeid van de buitenkerkelijken, troffen wij een artikel van de hand van prof. dr H. Kraemer. Hij gaat in op de problemen, die aan het licht gekomen waren tijdens een conferentie over Evangelisatie, die begin Maart van dit jaar op Chdteau de Bossey gehouden werd.

Wij achten deze vragen rondom de Evangelisatie van zulk een uitnemend belang, dat wij het artikel, enigszins bekort, met toestemming van „Tegemoet” overnemen.

De drie hoofdonderwerpen van deze conferentie over Evangelisatie de grote stad, de industriële massa-samenleving en de betekenis van de gemeenteleden in het werk der evangelisatie • werden opzettelijk gekozen, omdat men bij de behandeling vooral van de twee eerstgenoemde onderwerpen niet anders dan diep onder de indruk kon komen van het feit, dat de Christelijke Kerk inderdaad een na-Christelijk tijdvak is ingegaan en daarom haar evangelisatieroeping op een totaal nieuwe manier heeft te verstaan; alleen een volledige vernieuwing van de Kerk door het intense deelnemen van de gemeenteleden aan het leven en de taak der Kerk op een wijze, zoals in de kerkgeschiedenis nog niet voorgekomen is, kan hulp bieden.

De discussie over het probleem van de grote stad en de industriële wereld veroorzaakte een voortdurend terugkomend verschil van inzicht over de juiste aanpak. Dit meningsverschil ging zeer diep.

Niettemin was het van groot gewicht, dat dit verschil ,in inzicht zo aanhoudend voor den dag kwam. Het bedoelde verschil in inzicht kan, gezien de discussies, wellicht het

best als volgt worden geformuleerd: óf de evangelisatie in engere zin, öf evangelisatie in ruimere zin.

Evangelisatie ih engere zin

Aan de ene kant stond de vertegenwoordiger van de soort evangelisatie-approach (benadering), die men de spontane vorm van christelijk getuigenis zou kunnen noemen, zoals dit door alle tijden heen geschied is door de enkeling op te roepen tot overgave vun zijn leven aan Christus als de Verlosser van zonde. De aandrang is direct evangelisatorisch, een aandrang, die uit dankbare gehoorzaamheid en hartstocht voor de zielen is geboren. Veel evangelisatie van deze soort is in het verleden en gedeeltelijk ook tegenwoordig te spiritualistisch geweest in die zin, dat het het christelijk geloof zag als iets buiten deze wereld.

Dit kan men echter niet meer van vele der tegenwoordige individualistische vormen van evangelisatie zeggen.

Want vaak is daarbij sterk besef van de relatie tot de Kerk en ook kennis van het moderne levensgevoel aanwezig.

Maar niettemin speelt de structuur van de wereld in sociaal, politiek en cultureel opzicht geen werkelijke rol bij deze wijze van benaderen van de wereld.

De nieuwe „evangelisatie-inruimere-zin”

De andere „approach” (benadering) beoogt echter de werkelijke ontmoeting tussen de Kerk en de wereld, waarbij het oproepen tot bekering wordt gezien als de laatste stap na een langdurig gesprek tussen de Kerk en de wereld. Bij deze ontmoeting blijft de. Kerk als het ware incognito. Wat men wil bereiken, is een echte ont-