Frankrijk in de mist

In de krantenberichten komt Frankrijk steeds weer naar voren als de meest ontwrichte democratie in West-Europa. Doch de toerist merkt hiervan weinig. De onoverbrugbare tegenstellingen in de politieke arena vindt men op straat niet terug. Zij uiten zich zelfs niet eens bijzonder sterk in het prijspeil, dat niet veel hoger ligt dan in ons bezadigder vaderland. Daarentegen geven de steden de indruk van gezonde activiteit en de Fransen zijn eigenlijk verre van down.

Men vraagt zich verwonderd af, hoe dit alles mogelijk is. Hoe het kan, dat ondanks alle ellende de gemiddelde Fransman niet al te ellendig leeft: waaruit alle welvaart van een kleinere groep van gunstiger gesitueerden gewonnen wordt, terwijl ondanks het ingenieuze jongleren der bewindslieden met cijfers en statistieken, het economische failliet van het land moeilijk te verbergen is. Men ziet op het platteland de boerenbevolking achteloos omspringen met de bodem. Gehele terreinen liggen braak, als gevolg van het gebrek aan arbeidskrachten en moderne werktuigen. Nochtans is ook de ellende hier veel minder groot dan men zou mogen verwachten. Dit alles gezien hebbende, krijgt men de neiging om in het vervolg de sombere relazen in de kranten over Frankrijks hopeloze positie maar naast zich neer te leggen en aan te nemen, dat het wel zal loslopen.

Het is, zoals een der grote Parij se dagbladen het onlangs formuleerde: „Wij zorgen allen voor ons zelf; dit vraagt wel veel aandacht, maar het resultaat is nog niet zo gek.”

Inderdaad, de individuele Fransman zorgt voor zich zelf. En zo doen de vakverenigingen en de politieke partijen en binnen het kader daarvan weer de kopstukken er van afzonderlijk. De ontwikkeling der laatste decennia heeft de Fransman geleerd, dat het dagelijks brood de vrucht is van de arbeid van zijn handen en veel meer nog van zijn hersens. Hij gaat geheel uit van zich zelf en neemt deel aan het maatschappelijk leven op een wijze, die hem persoonlijk het meeste ten voordele zal strekken. De Fransman afzonderlijk is op en top individualist, zijn organisaties zijn eveneens voornamelijk op het groepsbelang ingesteld.

J, Franken Pzn: Sprokkelaars (houtsnede)

Dit is kenmerkend voor de Franse samenleving en deze instelling grijpt steeds verder om zich heen. In 1946 lukte het nog een constitutie te ontwerpen voor de nieuwe Vierde Republiek, maar de daarin neergelegde idealen, ternauwernood geaccepteerd, zijn door de verdergaande desintregatie van het maatschappelijke leven dode letters gebleven. De „liquidatie van het verzet” was toen reeds te ver voortgeschreden, om het program, dat de nieuwe Grondwet in wezen bood, ook maar enigszins te verwerkelijken. Dit bleek eigenlijk al uit de volksstemming hierover. Op 13 October 1946 werd de Grondwet met 9,1 tegen 8 millioen stemmen aangenomen, waarbij 7,9 millioen stemgerechtigden zich van stemming onthielden. De grondslag voor de Vierde Republiek werd eigenlijk slechts door een minderheid gesteund.

De daarin optredende regeringen zagen

deze basis steeds smaller worden. De Franse politici van het centrum werden voor het probleem geplaatst samenwerking te vinden tussen de elkander het minst tegenstrevende groepen. Het resultaat hiervan is geweest, steeds wankele regeringen, die door innerlijke verdeeldheid elke besluitvaardigheid moeten missen.

De wind bleef, zoals voor de oorlog, uit de verkeerde hoek waaien, de hypotheek van Frankrijks weinig gelukkige politieke ontwikkeling der laatste halve eeuw, kon door een gewijzigde mentaliteit niet worden af gelost. Goedwillende partijen als de nogal progressieve katholieke M.R.P. en de socialistische beweging, hebben de tol moeten betalen. Zij kozen, mede ter wille van het land, steeds weer de regeringsverantwoordelijkheid. Voldoende armslag om een positief beleid te voeren, werd hen echter nimmer gegund. Eigenlijk regeerde de volksvertegenwoordiging, d.w.z. steeds weer moesten de bewindslieden, ten einde hun positie te kunnen handhaven, cojrcessies doen aan de veelkleurige oppositie.

Het waren moeilijkheden tussen de regeringspartijen, die het kabinet Queuille ten slotte ten val hebben gebracht. Dit was niet verwonderlijk. Queuille is de meester van het compromis genoemd. Maar zijn bekwaamheid in het vinden van hetgeen verenigt, sloot het nemen van ingrijpende maatregelen op sociaal e]j economisch gebied uit. In dit vlak stonden radicalen en socialisten lijnrecht tegenover elkander. Bidault is als nieuwe premier uit de strijd getreden, die na de val van het kabinet-Queuille gevoerd werd. Hij heeft enige concessies gedaan aan socialisten en radicalen en nu op een weinig zeggend program de nieuwe, vrijwel ongewijzigde koers uitgezet. Voor hoe lang?

Er wordt over nieuwe verkiezingen gesproken, misschien niet meer dit najaar, maar dan toch in elk geval in het voorjaar 1950. Nu de wind wat gedraaid is en de Gaulle en zijn communistische tegenspelers misschien enige veren zullen moeten laten, wordt het tijd voor de centrum-partijen om de buit binnen te halen. Hoe schamel deze