OVER HET SOCIALISTISCH EIGENE

De discussie tussen pg. Ruitenberg en Van 'Kuilenburg enkele weken geleden, raakt een aantal kwesties aan, die in de Partij leven, die van groot gewicht zijn voor de verdere ontwikkeling van het socialisme, die echter nog lang niet afgedacht zijn, ook in de genoemde artikelen niet. In wezen ging het hier om het bestaansrecht van het Instituut, door Ruitenberg ontkend, door Van Kuilenburg verdedigd. De zaak zelf is belangrijk genoeg om er nog eens op in te gaan, doch vooral de achtergrond van deze moeilijkiieid vraagt aandacht en doordenking.

Ruitenberg vreest, dat het voortbestaan van het Instituut een versterking zal brengen van het separatisme der arbeiders in de socialistische beweging, een vaster isolement in de proletarische levensopvatting en levenswijze. Niet ten onrechte. Juist organisaties, die niet alleen de politieke machtsvorming of de sociale ontwikkeling, maar bovenal de culturele vorming der arbeiders ten doel hebben, dreigen te vervallen tot een aankweken van het proletarisch-eigene, waardoor de arbeidersbeweging een secte wordt. Men krijgt dan een eigen socialistische wereldbeschouwing (het Historisch Materialisme van Marx of het Liefdes-vitalisme en de klasse-verheerlijking van Henriette Roland Holst), waarbij de arbeidersklasse een bijzondere sleutelpositie in het verloop der geschiedenis krijgt. Men kweekt bovendien een karakteristiek socialistisch levensgedrag aan, dat in wilde, lange haren en blauw hemd, in natuurliefde en onkerkelijkheid het ware socialisme waardeert. Men droomt van een socialistisch cultuur-ideaal, dat het socialisme bindt aan openbaar onderwijs, vegetarisme en arbeidskoloniën voor gevangenen. Deze drie; een eigen wereldbeschouwing, een eigen levensgedrag, een eigen cultuwrideaal gaan dan behoren tot het onmisbare socialistlsch-eigene. Wie daarbij niet behoort kan geen ware socialist zijn.

Het is duidelijk, dat in een doorbraakpartij als de Partij van de Arbeid, dit niet meer bestaanbaar is en dat ieder sectarisme de doorbraak in gevaar brengt.

Nu moet het mij dadelijk van het hart, dat deze neiging tot sectarisme en separatisme binnen het veelkleurig samenstel, dat de

P.v.d.A. is, evenzeer hen bedreigt, die uit de partijen van het christelijk isolement zijn uitgebroken en zijn door gebroken naar een federalistisch opgebouwde partij als de onze. De behoefte aan aan afscheiding en aan volharding in eigen isolement schijnt toch wel eens duurzamer te zijn dan menigeen, die warm loopt voor de doorbraak, wel gedacht heeft en het is niet overbodig hier even te waarschuwen tegen een doorbraak-isolement! Echter evenzeer tegen een proletarisch isolement, dat met het ontstaan van de P.v.d.A. voorgoed overwonnen moet worden, voorzover dat proletarisch-eigene dan ooit bestaan heeft.

Hééft het proletarisch-eigene bestaan? Er zijn jaren geweest, waarin men eraan gewerkt en gebouwd heeft. Socialisme zou méér zijn dan een strijd om hogere lonen, kortere werktijden, betere woningen, politieke en economische medezeggenschap. Er was komende een socialistische cultuur. lEen eigen proletarische levenswijze en levensvisie. Het Instituut was een der organisaties, die daartoe bevruchtend hebben gewerkt. Wat is er echter van terecht gekomen? Het onbevredigende gevoel, dat velen voor de oorlog hadden, wanneer zij dachten aan wat ervan geworden was, ontsprong o.a. hieruit, dat achter de geschapen eigen proletarisch-socialistische levensen strijdvormen meer en meer een zeer vaag humanisme, een zeker nihilisme en een grote mate van verburgerlijking voelbaar werd. Het Mei-feest moge dan voor talloze arbeiderskinderen volledig de plaats ingenomen hebben van het Zondagsschool-Kerstfeest der christelijke kindertjes, toch werd het meer en meer duidelijk: deze eigen stijl is geworden tot een lege vorm, een loze voorgevel, iets wat niet meer beantwoordt aan de werkelijke behoeften van de moderne mens, die meer vraagt voor zijn leven dan een proletarische levensbeschouwing. En nu spreek ik nog niet eens over de naargeestigheid en rokerigheid van onze afdelingsvergaderingen! Het verdwijnen van veel, dat sleur en verstarring geworden was in de S.D.A.P,, werd door velen bij de Duitse bezetting als een bevrijding gevoeld. En men wist: er zal een nieuw begin gemaakt moeten worden.

Nu is het nieuwe begin er sinds enkele jaren. Maar we bemerken, dat veel ouds in

zijn bestaan blijft volharden, onder andere: het Instituut. Hoe moeten we daarover denken? Is dit geestelijke traagheid? Dat kan. En dan zal het verstarren in conservatisme zijn eigen dood wel sterven. Er kan echter ook iets anders achter zitten. De doorbraak gaat uit van het feit, dat de klasseverhoudingen in de maatschappij zich anders ontwikkeld hebben dan in het Marxistische schema, met zijn proletarische klasse-isolement, wel verondersteld werd. Het werd enerzijds een vervagen van de scherpe grenzen tussen kapitaal en arbeid, anderzijds een doordringen van socialistische opvattingen in burgerlijke en godsdienstige kringen. Van beide zijden werd een isolement verbroken, maatschappelijk, geestelijk, politiek. En toch: het blijkt, dat zolang er nog van maatschappelijke klassen (twee, drie of vier) gesproken kan worden, er evenzeer sprake is van spanningen tussen die klassen, van klassenstrijd, van klassen-ressentiment. Het blijkt, dat er gevoeligheden bleven bestaan t.a.v. de kerk, sociale èn geestelijke af keer van haar. Het blijkt, dat er een diepe gehechtheid bleef bestaan aan de eigen sfeer en de eigen organen der arbeiders. Dit wordt door doorbraak-wellustelingen wel eens vergeten. De doorbraak is wel géén mislukking, doch evenmin een glorieuze overwinning. De doorbraak is nog maar een begin. Geen succes, maar een opdracht. En nu voel ik het in deze situatie als een onbillijke eis, wanneer men verwacht, dat de eigen organen der arbeiders de matten maar spoedig zullen oprollen en verdwijnen. Dan loopt men over de feiten heen. Dan doet men, alsof het verdwijnen en doorbreken van grenzen een zaak van één enkele klap zou zijn. Dit is een ongeoorloofde anticipatie, een vooruitgrijpen op wat eens zal zijn en wat we allen wensen. Dat er mi echter nog niet kdn zijn. Bezien we dit vanuit het geestelijk federalisme der P.v.d.A., dan betekent dit federalisme behalve een samengaan van wat kdn samengaan óók een apartstellen van wat (nog) apart moet staan; in dit federalisme ligt de erkenning van de behoefte aan onderscheiding. En het is juist de moeilijke opgave om deze vraag te doordenken: hoe ligt de verhouding tussen scheiding en onderscheid; tussen blokvorming en invoeging in groter geheel; tussen het samengaan en het eigen voortbestaan. Dit is een vraagstuk, dat met de leuze „federalisme” niet is opgelost; dat echter evenmin is opgelost met knopen doorhakken en opheffen van organisaties. Er is een behoefte aan het eigene en men strooit de arbeiders zand in de ogen, wanneer men de raad geeft om zich voor zijn culturele behoeften dan maar te wenden tot instellingen met een zo duidelijk burgerlijk karakter als het „Nut” of de Nederl. Reisvereniging. Het gaat niet alleen om goedkopere vacantiereizen of zomerverblijven. Het gaat ook om het „eigene”, dat wij ook erkennen, wanneer wij er niet over denken om van orthodoxe christenen in de P.v.d.A, te eisen, dat ze nu hun kinderen maar direct naar de openbare school zouden sturen, dat wij in het bijzonder erkennen en waarderen voorzover er een verzet tegen de burgerlijk-kapitalistische wereld in ligt. Op een of andere wijze zal het socialisme toch onderscheidend moeten zijn! Wij zouden bepaalde groepen in onze partij dakloos maken en onvruchtbaar voor de groei en ontwikkeling van het socialisme, wanneer we hun dit eigene ontnamen. Wij

Liebknecht en Rosa Luxemburg, werd ook hier hoog gehouden.

Het ligt voor de hand, dat zij de roep van Gorter, die in Zürich vertoefde en van Lenin, volgde en deelnam aan de beroemd geworden conferentie van Kienthal in 1915. In „Heldensage” is daarvan een treffend gedeelte te vinden.

Strijd tegen de oorlog. Strijd tegen het militarisme. Dat werd in die jaren de inhoud van haar optreden. Zodat men zich kan voorstellen, hoe deze vrouw aangeraakt werd door de Octoberrevolutie, die, voor wat Rusland betreft, een poging was aan de massa-slachting een einde te maken. Met Gorter en Pannekoek verdedigde zij de revolutie. „De Nieuwe Tijd” getuigt hiervan in menige bladzijde. En de bezinning op de vormen, waarin het socialisme zich zou realiseren, de Arbeidersraden, moest komen. Maar ook kwam, bij haar zoals bij Gorter en Pannekoek na de moord op Karl en Rosa hoe werd zij daardoor geschokt! de critiek op het bolsjewisme.

Ik wil mijn overssicht hier afsluiten. „De

vrouw in het woud” kon tot een zo scherpe en afwijzende houding tegenover Lenin als door Gorter en Pannekoek werd aangenomen, niet komen. In 1921 ging „De Nieuwe Tijd” ten onder. En de samenwerking tussen dit drietal werd definitief verbroken, Henriëtte Roland Holst werd gemengd in de partijtwisten der Komintern. Naar mijn oordeel is haar beste en vruchtbaarste tijd met de ondergang van „De Nieuwe Tijd” afgesloten.

Hoe de verdere ontwikkeling echter ook zal zijn, Henriëtte Roland Holst zal tot in lengte van dagen voortleven als de grote vrouw, die met Gorter de strijdbare socialisten dit vooral heeft geleerd: Het socialisme zal zich slechts internationaal en in strijd kunnen realiseren. In strijd. Zij zal, ook als anderen reeds lang vergeten zullen zijn, voortleven in de harten^der arbeiders, in wier dienst zij zich onbaatzuchtig heeft gesteld. Aan wie zij haar leven heeft gewijd. Die zij, evenals Gorter, de schoonheid heeft willen openbaren. FRITS KIEF