Herinnert u zich nog, hoe in de oorlogstijd er een fluistering door stad en dorp ging, wanneer er een kerkelijke afkondiging in de lucht hing? Dan zag men gezichten in de kerk, die men slecht kon thuisbrengen. Men luisterde naar woorden tegen de jodenvervolging, tegen de reglementering van de prostitutie, tegen de knechting van het onderwijs, tegen de arbeidsdienst.

En ze klonken overal. Zo is in de roomskatholieke kerk wel eens een afkondiging gelezen, waarvan het oorspronkelijk concept van de hand van dr Gravemeyer was. Ook in de gereformeerde kerken werd meestal een stuk gelezen, nooit hetzelfde echter. De kleinere kerken deden meestal gul mee. Zo zag men één kerkelijk optreden.

KAN DE KERK NOG SPREKEN?

En nu?

Laat mij iets van mijn pijn vertellen over het laatste (vergeef mij het woord) gemeier met een afkondiging over de souvereihiteitsoverdracht.

De Indonesische kwestie heeft onze kerken, in het bijzonder de hervormde kerk, sterk beroerd. Zij was daarin, als zo vaak, het spiegelbeeld van de verscheurdheid van ons volk.

Een van de meest bewogen ogenblikken in de bijeenkomsten van de Generale Synode is voor mij geweest de laatste vergadering van 1947. ’t Was op de Ernst Siliemhoeve. Prof. Kraemer kreeg het woord om verslag te doen van de werkzaamheden der commissie, die een boodschap over de Indonesische kwestie zou ontwerpen. Er viel een grote stilte. Prof. Kraemer ouderling Kraemer zei de praeses, ds Zeydner, met consequente hardnekkigheid zei maar één zin. Ongeveer als volgt: Het is de commissie niet gelukt tot een eensluidend voorstel te komen. In deze omstandigheid lijkt het mij het beste over deze aangelegenheid te zwijgen.

Toen is er gezwegen. De tragiek van het ogenblik was nochtans zwaar voelbaar. Vooral ook, omdat dit de laatste vergadering was, waarin prof. Kraemer als lid van de Synode in haar midden was. Een maand later zou hij Nederland verlaten.

Sindsdien is er véél gebeurd. Maar tot een eensgezindheid op dit punt is het in feite nooit kunnen komen. De tijden, waarin men één gemeenschappelijke vijand had, waren voorbij. Het leek wel, alsof wij elkanders vijand waren geworden

Maar nu, met de souvereiniteitsoverdracht, zou toch een goed, troostend en bemoedigend woord kunnen gesproken worden, dacht men. In October besloot de Synode een commissie te benoemen om een eventuele boodschap in behandeling te nemen. Ondertussen begreep ook de Oecumenische Raad, dat door de zeven kerken, binnen zijn orgaan verenigd, er een woord te

spreken was tot het Nederlandse volk. De Oecumenische Raad verenigt alle niet-fundamentalistische kerken. De r.k. kerk is niet bij hem aangesloten. Hij wil gestalte geven aan de eenheid der kerken, waarbij de zelfstandigheid der kerken echter niet aangetast wordt. Hij weet, dat eenheid een gave zal zijn, en niet geforceerd kan worden. Hij kan dus niets opdringen, alleen voorstellen.

Zo stelde de Oecmjaenische Raad een boodschap aan het Nederlandse volk voor en bood deze aan de deelnemende kerken aan. Uiteraard aan de kerken de vrijheid latend er mee te handelen naar eigen inzicht. Maar toch ook met de hoop, dat slechts bij zeer principiële bezwaren men tot een andere boodschap of helemaal geen boodschap zou besluiten.

Het is anders gelopen. Terwijl dat mag wel onthuld worden het uitsluitend hervormden waren (toevallig), die de hand in de oecumenische boodschap hadden, meende de synodale commissie géén verantwoordelijkheid voor deze boodschap te kunnen dragen. Ja, zij besloot helemaal geen boodschap uit te geven. Alleen maar een cproep tot gebed. Een richtlijn als het ware voor het gebed in de laatste dienst van het jaar.

Dit feit alleen al toont, hoezeer de situatie veranderd is. Hoezeer de vreugde om het samen-spreken als kerken over een zaak, die ieder beroerde, gedoofd is. Hoe ook de verscheurdheid de grootste kerk der Reformatie onmachtig maakt. Een verscheurdheid, die niets met richtingsstrijd temaken heeft, maar veel dieper gaat. Het is tè gemakkelijk daarvoor „schuldigen” aan te wijzen. Al moet mij wél van het hart, dat mij een van de redenen dezer onmacht de verpolitiektheid van een deel van het kerkvolk lijkt. Het is te zeer gedresseerd door de leuzen en de politieke principes, het heeft nog te weinig bereidheid om iós van leuzen en principes eenvoudig gehoorzaam te zijn aan wat de Bijbel zegt, om iets verrassends met open hart te kunnen horen.

Zo is de situatie. Dit te constateren wil niet zeggen, dat men zich er bij neer moet leggen. Wél, dat wij blijkbaar nog meer geduld én uithoudingsvermogen moeten hebben om deze situatie te overwinnen.

Wat was nu het resultaat van al dit overleg?

Voor mij ligt zowel de boodschap van de Oecumenische Raad zoals zij aan de deelnemende kerken werd aangeboden als het stuk, dat van de Generale Synode uitging ais oproep tot voorbede.

Ik wil ze niet nkast elkaar afdrukken. Wél is het interessant na te gaan, waar het verschil ligt en waarom dus blijkbaar de

hervormde mannen, die te beslissen hadden, de oecumenische verbondenheid verbraken.

Het eerste, dat opvalt, is, dat er véél gelijk is. Zoveel, dat men bij eerste lezing zegt: mijn hemel, waarom nu dat aparte optreden, waarom zich zo uitdrukkelijk distanciëren van het woord van de Oecumenische Raad?

In gelijke of vrijwel gelijke bewoordingen wordt gesproken over het voldongen feit van de souvereiniteitsoverdracht, over het verschijnsel, dat ons volk verdeeld geweest is in de beoordeling van vorm en tempo dezer gebeurtenis. Gewaarschuwd wordtin beide stukken tegen leedvermaak, wanneer straks zou blijken,, dat in Indonesië de zaken moeilijk zouden gaan. Uit beide stukken blijkt, hoezeer het heil van de Indonesische volken en kerken ons ter harte gaat. En met een bede voor de Koningin, de beide volken, de vrijheid van geloof daar, eindigen de stukken.

Maar nu het verschil.

De Synode constateert, dat thans bij velen voldoening leeft over de verkregen vrijheid en zelfstandigheid van Indonesië. Een zin, die zeker in het oecumenische stuk óók op zijn plaats was geweest.

Omgekeerd spreekt het oecumenische stuk over onze Koningin, „het hoofd der Unie”, een uitdrukking, die de Synode weglaat. Ook dè,t kan toch moeilijk een punt zijn, waarom de Synode het oecumenisch spreken verbroken heeft. Ik begrijp niet, waarom ’t weggelaten werd.

Het enige principiële verschil ligt, zover ik zien kan, in het feit, dat de oecumenische boodschap met meer activiteit de toekomst tegemoet gaat. „Hoe de toekomst zal zijn, hangt mede van ons volk af. Het gaat er niet om, vast te houden aan aardse machten, oude belangen of traditie, maar ook nu Gods roepstem te horen.” De Synode vermijdt alle heen wij zing naar de actualiteit. Zij laat in het midden of het vasthouden aan aardse machten in het geding is geweest. Het is, alsof zij dit punt te gevoelig acht. Zij plaatst de gebeurtenissen veel meer in het licht van Gods bemoeienis. Niet dus ménsen, die het verbroddeld hebben in het verleden worden aangewezen, maar zo heet het de Gemeente gelooft, dat de grote wendingen in de historie meer zijn dan enkel een gevolg van politiek slagen of falen. Wij zullen gelovig en gehoorzaam hebben te vragen naar de weg des Heren en te luisteren naar Hem, Die tot ons spreekt ook in de verschuivingen binnen de aardse machtsverhoudingen.

Wij zullen de laatsten zijn om te zeggen, dat ook dit niet waar is. Het is zelfs in zeer diepe zin waar. Maar toch is ons hart verpand aan wat er in die eerste formule ligt. Wij hebben het fout gedaan en wij moeten, in gehoorzaamheid, het goed gaan doen. Dat is even bijbels, als het perspectief, dat het synodale stuk biedt.

Ik ben niet op de hoogte van de motieven, die tot dit verschil hebben geleid. Ik kan hoogstens zeggen, dat ik hierin een zwichten zie voor de druk van die velen in de hervormde kerk, die moeilijk bereid zijn het verleden niet langer in het romantisch licht van christelijke en niet-christelijke schoolboekjes, maar in bijbels licht te zien.

En het gevolg?

Niemand heeft ópgehoord van deze oproep tot gebed. De pers heeft de tekst min of meer volledig weergegeven. Maar geen enkel orgaan heeft er over geschreven. Hoeveel predikanten dit woord werkelijk als een licht op hun pad voor de Oudejaarsavond hebben gebruikt, is mij niet