den Heer behoort de aar en haar volheid. Psalm 24 : 1 IV

en Taak

ONAFHANKELIJK WEEKBLAD VOOR EVANGELIE EN SOCIALISME

TEVENS ORGAAN VAN DE PROTESTANTS CHRISTEL IJ KE WERKGEMEENSCHAP

Zaterdag 21 Jan. 1950 No 16 Verschijnt 50 maal per jaar 48ste jaargang van de Blijde Wereld

« Redactie Prof. dr W. Banning Ds J. J. Buskes Jr Ds L. H. Ruitenberg Mr G. E. V. Walsum Secr. der redactie J. G. Bomhoff, Roerstraat 48 III A’dam=Z. Tel. 24386

Abonn. vooruitbet ptr jaar f 8.00, halfjaar f 4.2}, kwart, f 2.i0 plus f o.l} incasso. Losse nrsfo.l}, Postg. 21876, Cem. giro V 4}oo, Adm. N.V. De Arbeiderspers, Hekelveld I}, A'damC

EN -Beloof '

Merkwaardig: als ik ds Strijd lees, dan ben ik het vaak met hem eens in het constateren van de feiten. Maar ik volg hem nooit in zijn conclusies.

Nu weer. In „In de Waagschaal” van 13 Januari schrijft hij onder het hoofd „Mene Tekel” oftewel „het vlammenschrift aan de wand”, hoe het toch eigenlijk helemaal mis is met de Hervormde Kerk. Hij wijst op de ontoereikende inhoud van de „Opioep tot gebed” bij de souvereiniteitsoverdracht en op het gevaar, dat de behandeling van de Kerkorde een stemming verwerkt van: nu komt alles wel goed en hij eindigt met voor te stellen op de classikale vergaderingen niet de kerkorde, maar de Bijbel te behandelen. En verder heeft hij geen enkel vertrouwen meer in boodschappen van de Kerk. Zij is te zeer aan burgerlijke oordelen gebonden om nog het bijbels oordeel te verstaan.

Wat de feiten aangaat; ja, dat is allemaal wel waar. Die „Oproep tot gebed” was ver beneden de bijbelse maat, inhoudloos vanwege de politieke situatie. De kerkorde, waarvan nu het hele complex in eerste lezing is behandeld, vraagt veel aandacht. En ik wil heus nog wel vele stappen verder gaan. Wat er aan officiële uitingen van kerkelijke zijde komt (van alle kerkelijke zijden) is voorzichtig, omsponnen met reserves. Het draagt het merkteken van verscheurdheid en onzekerheid. Dat is waar. Het bedroeft mij.

Ik zie dat intussen niet alleen in de Kerk. Zo dit een kerkelijke aangelegenheid was, ik zou er op deze plaats niét over schrijven. Ik zie het óók in het politieke leven. Wat is er weinig vurigs, weinig visionnairs te ontdekken. Wat een bedachtzaamheden alom. De enige partij, die de kans had om waarlijk nieuw leven in de brouwerij te brengen, de Partij van de Arbeid, blijkt door de machtsverhoudingen tot gedeeltelijke machteloosheid gedoemd te zijn èn door gebrek aan visie op de geestelijk-grote dingen haar roeping tot waarachtige doorbraak amper te horen, en zeker niet te volgen.

Een richtingsfederalisme, een diepgewor-

teld neutralisme, een niet-verstaan van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid in geestelijke zaken verhindert de doorbraak in diepere zin. Ik denk vooral aan de radio, het meest hoorbare stuk volkscultuur.

Ik zie het in het gehele volksleven. De machtsformaties rukken weer op. Rome jaagt ons in de hokken en de anderen volgen, uit principe of noodgedwongen. Die hokken vindt men zowel op Hollands erf als op internationaal terrein. Ik zie weinig aandacht voor de verzorging van de geestelijke volksgezondheid. Ik zie alleen millioenen mensen, die op hun vierkante meter gronds leven, beducht zijn voor hun eigen bestaan en hun eigen genietinkjes en oordelen naar maatstaven, ontleend aan traditie of belang. Dat alles maakt mij droevig en moe. Maar het stelt mij tevens tegenover ds Strijd.

Want ik merk te goed, met hoeveel draden ik verbonden ben aan die falende mensen. Hoe ik mij geweldig principieel houd bij bepaalde gelegenheden, maar op andere prniten een hinderlijk collaborateur ben. Ik wil mij bv. niet laten inspinnen in de godsdienstige tichtlngsverhoudingen, en daarom zou ik alleen willen preken voor het IKOR. Ook al praten alle deskundigen mij de oren van het hoofd om te betogen, dat ik een belachelijk droombeeld na jaag. Maar ik blijf rustig of onrustig lid van de Partij van de Arbeid, omdat ik in de wereld der betrekkelijkheden en binnen de gegeven machtsverhoudingen elke verzwakking van deze partij noodlottig zou vinden. Ik blijf rustig of onrustig aan het werk binnen mijn Kerk, omdat ik toch ook weer de profetie in hddr ruimte mocht verstaan en ik niet weten zou, hoe God mij anders het gezicht op Zijn Rijk zou hebben geschonken, als het niet was geweest in die wonderlijke, door burgerlijkheid en confessionalisme bedreigde Kerk. Ik weet bovendien, dat degenen, die aan de kerkorde bezig zijn, steeds glimlachend elkaar voorhouden, dat van die hele zaak niets terechtkomt, als de Heilige Geest er geen gebruik van zal maken. Ik weet, dat het de opstel-

lers en de beoordelaars er in diepste wezen om te doen is, dat men tot werkelijke gehoorzaamheid komt en dat men moet komen tot een deemoedig luisteren naar wat God ons te zeggen heeft èn wat anderen binnen die Kerk van Hem menen te verstaan.

En ik poog steeds weer te verstaan, hoe het toch komt, dat inzichten, die voor mij helder en vast zijn, niet tot een ander willen doordringen. Dat maakt mij altijd een beetje bescheiden. Zou het op dit punt zijn, dat ik, bij alle gelijk, dat ds Strijd heeft, hem ten slotte nooit werkelijk gelijk gééf?

Wij moeten oppassen, dat wij ons geduld niet verliezen. Wij moeten er voor oppassen, dat wij het diepere begrip voor de weerstanden bij anderen (en en pasant bij onszelf!) verliezen. Wij moeten de geprikkeldheid laten varen die over ons komt, als een ander de glasharde bijbels-zuivere, profetisch-diepe woorden van ons niet zomaar aanvaardt. Wij moeten zien, dat mét het geloof in het komende Rijk ook het geduld gegeven is. Niet geduld met de domheid en de verstardheid, maar geduld met de mens, die binnen enge grenzen leeft en van zijn dressaten niet verlost is.

Er is namelijk niets, wat ik méér vrees, dan sectarisme. En op sectarisme loopt de houding van ds Strijd onherroepelijk uit. Tot het wezen van het sectarisme behoren ongeduld en het weigeren van verantwoordelijkheid. Men mè,g niet zeggen, dat wij met dit of dat te • laat zijn. Of dat het onherroepelijk verbroddeld is. Men kè,n niet opnieuw beginnen. Men kan alleen gelovig en geduldig volhouden. Met de glimlach van een wetende. Met de nederigheid van een die weet aan alle menselijke zonden deel te hebben. Met de bereidheid om de weerstanden van anderen en zichzelf te peilen met een liefdevol hart. Met beduchtheid voor de redeneringen, die kloppen als een bus, maar die niemand overtuigen.

Geduld en geloof, daar gaat het om. Ook voor hen, die als wij ernstig verontrust zijn. L. H. R.