OORLOG ZONDER WINSTKANS

Bij de waterstofbom

De waterstofbom duizend maai sterker dan de atoombom, is nu inzet geworden van het schaakspei, dat het Kapitooi met het Kremlin bedrijft (moet bedrijven). In October was de stand nagenoeg remise, nadat de Russen ook in het erkende bezit van de atoombom gekomen waren. Nu heeft Amerika weer een nieuwe, oppermachtige, steiiing betrokken, die van de waterstofbom, waarvan een enkei exempiaar op 150 tot 300 vierkante kilometer land het leven vernietigen kan. „Het begin van een nieuwe phase op het gebied der atoomwapenen”, wordt het nieuwe monster in het Amerikaanse wapenarsenaai genoemd. Men kan ook zeggen: „Een nieuw accent op het probleem, waarvoor de ontwikkeling van de wetenschap in deze wereid ons stelt”.

Dit probleem is dus actueier dan ooit. De geringe belangsteiiing voor het atoomvraagstuk is geen bewijs van het tegendeei. Dit beduidt hoogstens, dat de mens vermoeid is en langzaamaan afstompt. De superlatief is nog maar weinig in tel; hij wordt te veel gebezigd. Vandaar ook, dat u en ik nauwelijks nog knipperen met de ogen als wij horen, dat wellicht over jaren nog eens een bommensoort vervaardigd wordt, waarmee bijv. ons Nederiand in één siag uitgemoord en weggebrand kan worden. Wat zegt ons dit eigeniijk nog in een wereid, die van „topprestaties” aan eikaar schijnt te hangen?

Waarschuwende taal als van de Amerikaanse atoomgeleerden in hun biad „Bulietin of the Atomic Scientists” bereikt ons niet meer. Het gesprek in de contrólecommissie der U.N.0., die zich al jarenlang met de vraag bezig houdt hoe deze twintigste-eeuwse demon te beteugeien, verstompt. Men is het door merg en been gaande ooggetuigenverslag van zeven Japanse burgers uit Hirosjima, opgetekend door John Hersey, al lang vergeten. Bij de Amerikaanse proefnemingen in de Stilie Oceaan vermocht eigenlijk alieen het varkentje, dat Bikini overleefde en een half jaar later een aantal jongen wierp, nog ontroering te wekken. Dit is begrijpeiijk en eigeniijk ook gelukkig. Wij mensen bezitten grote uitwijkmogelijkheden en ontgaan daardoor de hei, die Maurits Dekker in „De wereld heeft geen wachtkamer” in een kieine familie binnenvoerde.

Maar noch met dit uitwijken naar aimabier zaken ais Kees Broekmans’ schaatsprestaties en de ioonsverhoging (die intussen toch weer geen uitwijkmogeiijkheid biedt nu de huurverhoging voor de deur staat), noch het schriile stellen van het gewetensconflict gelijk Maurits Dekker dit deed, geven ook maar een schijn van een oplossing van het vraagstuk, waarvan de atoomoorlog eerlang de harde realiteit kan worden.

Maurits Dekker iaat in zijn stuk een der hoofdfiguren, een atoomgeieerde, terug» keren op zijn weg. Na iets te hebben geproefd van de ontzagiijke eiiende, die de resultaten van zijn kennis konden brengen, in het ieed in zijn gezin, vernietigt hij in feite zijn ievenswerk.

Maar dit kan de oplossing niet zijn! Het is een zeifde negatief verweer als hetwelk Klaus Mann in zijn „testament” (onlangs in Vrij Nederland beschreven) suggereert, het verweer door de geestelijke (en eventueel physieke) zelfmoord.

„In plaats van het zinloze pogen „de macht” te „appeasen”; in plaats van hebzuchtige bankiers en heerszuchtige bureaucraten te verdedigen en hun geintrigeer te steunen, zouden wij luid en duidelijk moeten protesteren en aan onze verbittering en ontzetting op niet mis te verstane wijze uiting moeten geven. Wij hebben thans het punt bereikt, waar slechts het meest dramatische, het uiterste gebaar nog kans heeft te worden opgemerkt en het geweten der blinde, gehypnotiseerde massa’s wakker te schudden”. Deze woorden van een Zweeds student maakte Klaus Mann zich eigen.

Dit is een verzet tegen het leven zelf, te zeer tot het eigen wezen van de enkeling beperkt, om de stuwkracht van de alomvattende levensdrift te stuiten.

Toen Bertrand Russell, de grijze Engelse filosoof, in het najaar 1947 te Amsterdam zijn rede hieid over „Internationale regering en de toekomst der mensheid”, in de auia der Universiteit, was het aisof een bom expiodeerde. De grote pacifist uit de eerste wereidoorlog opperde de idee van „de preventieve ooriog”, als geen overleg meer baten mocht, om de vrede te kunnen winnen.

De ontwikkeiing van de atoombom heeft de vernietiging van aiie cuituur binnen ons gezichtsveid gebracht, zo betoogde hij ongeveer. Het enig passende antwoord op deze uitdaging is de vestiging van een internationaal gezag, dat het uitsluitende beheer voert over de atoombom en andere beslissende machtsmiddelen. Rusland weerstreeft de vestiging van een dergeiijk internationaal gezag met een beroep op de nationale souvereiniteit. Alle volken hebben de plicht druk op Rusiand uit te oefenen om het te bewegen tot het opgeven van zijn verzet. Indien dit niet mocht gelukken, dan is oorlog van alle goedwillende volken tegen Rusland onvermijdelijk en piicht. Dan zullen wij nog één oorlog nodig hebben om de eeuwige vrede te vestigen. Na deze oorlog zullen de voorwaarden aanwezig zijn om van deze aarde eindelijk het paradijs te maken, waartoe onze materiële hulpmiddelen ons sinds lang in staat stellen.

Russell kwam tot deze conclusie, omdat naar zijn oordeel voortzetting van een gewapende vrede, waarbij de atoombom het wapen is, op zich zeif ai in eik opzicht cultuurverhietigend zou werken. Zo’n gewapende vrede zou de vernietiging van eike democratie betekenen.

„Laten wij nagaan, wat zo’n vrede betekent. Het zal noodzakelijk zijn om de opslagplaats van de atoombommen geheim te houden. (Zo een conflict zou uitbreken, is de eerste klap van beslissende aard). Dit betekent in wezen een concentratiekamp voor hen die daar werken. Het zal een constante verdenking van verraad inhouden, wat tot verbod van reizen in het buitenland zal leiden voor allen, behalve de meest vertrouwde overheidsdienaren, zoals dat reeds in Rusland het geval is. Het zal het volledige einde betekenen van de vrijheid van alle wetenschappelijke werkers, wier werkzaamheden ook maar iets hebben uit te staan met toepassing van atoomenergie voor de oorlogsdoeleinden. Het zal apparaten en mensen vereisen, die dag en nacht klaar moeten staan om wraak te nemen op degene die de meest waarschijnlijke vijand geacht kan worden, zodra er een bericht binnenkomt van het uitwerpen van een atoombom. Deze mensen zal moeten worden duidelijk gemaakt', dat zij bij een crisis niet moeten wachten op bevelen, aangezien de staatsleiders en het opperbevel waarschijnlijk onschadelijk gemaakt zijn. In de atmosfeer van wederzijdse verdenking aldus ontstaan, zullen diplomaten met elkander dergelijke belangrijke vragen als wie de olie-voor Perzië of het tin van Malakka moet hebben, moeten behandelen; terwijl zij onderhandelen, zullen zij zich afvragen welke partij het eerst met haar Pearl Harbour zal komen. Na korter of langer tijd zullen de zenuwen het opgeven en de explosie zal plaats vinden”.

Toen reeds, in dat najaar 1947, bestond er aiie reden om enige zeer critische kanttekeningen te maken bij Russeiis steilingen. De Britse fiiosoof stapte te achteioos heen over de vraag, hoe de Westerse wereld zelf uit zo’n preventieve ooriog te voorschijn zou komen. Hij negeerde de steiiing, wier juistheid in de afgeiopen wereldoorlog nog eens bewezen is, dat een oorlog onvermijdelijk tot diepe moreie veriaging leidt van alle partijen. De winst, die hij wiide behalen, nl. het behoud van de Westerse cultuur, zou bij het eerste schot reeds teloorgaan.

Thans verkeren wij in de toestand van gewapende vrede, zoals Russell die schetst. Hij heeft in zoverre gelijk gekregen, dat onderhandelen zonder dwang met Rusland, Russische chantage betekent, die tot niets leidt dan verzwakking van de positie van het Westen. In zijn betoog heeft Russell echter het belangrijkste element van deze situatie over het hoofd gezien, een element dat aan waarde wint, naarmate de wapens nog meer worden geperfectionneerd, ni. de onmogeiijkheid om nu nog een oorlog te winnen. Russell bezag dit van de negatieve zijde. Er is echter een positieve kant, waarop het Westen zijn poiitiek kan baseren. Hierdoor immers wordt de zin aan elke beraamde oorlog ontnomen. Dit inzicht moet groeien; het is in eerste aanieg reeds aanwezig, naar wij menen. Is dit geen veiliger weg naar de vrede? En mogen wij niet verwachten, dat dit verstandeiijk inzicht op den duur gevolgd wordt door het zedelijk besef, dat de vrede uiteindelijk moet dragen?

H. VAN VEEN