tot het besluit tot capitulatie, zonder generaal Weygand te raadplegen. Volgens de koning was de oorlog daarmee geëindigd en was België weer neutraal. De militaire en morele schade, door deze houding aan de geallieerde oorlogvoering toegebracht, was bijzonder groot. Op indrukwekkende wijze schildert Churchill in zijn mémoires de verwarring, die mede ten gevolge van deze daad in de geallieerde gelederen ontstond. De houding van de regering Pierlot, waaraan Spaak deel had, was evenmin bewonderenswaardig in die dagen. Dit blijkt niet zozeer uit te daden, dan wel uit de ideeën, o.a. in de aanvankelijke weigering om naar Engeland te gaan. Maar, zo voegde Spaak zijn tegenstanders, die dit te berde brachten, te recht toe: „Gij verwijt ons onze gedachten, maar daden kunt ge ons niet ten laste leggen en wij hebben onze politiek gerectificeerd. „Behalve de bovenvermelde daad van de koning zijn er sindsdien vele gevolgd van deze zijde, die te recht aan ernstige critiek worden onderworpen: ’s konings weigering om zijn politieke functie uit te oefenen (hij was krijgsgevangene), zijn reizen naar Oostenrijk in 1941, zijn logeaties bij een Duitse Hauptsturmführer van de S.A., zijn bezoek aan Berchtesgaden in 1940 om Hitler toezeggingen te vragen voor België’s onafhankelijkheid...

De ondertoon van dit alles is het verschil in opvatting omtrent de plaats van de koning. Als koning Leopold terugkeert, wordt daarmee goedkeuring gehecht aan zijn opvatting van het koningschap, die neerkomt op een persoonlijke, autocratisch houding, ’s Konings cantacten met de rooms-katholieke kerk zouden een vorm van op de kerk steunend nieuw fascisme mogelijk maken. Hiertegen vooral gaat het socialistisch verzet (en dat van een deel der liberalen). Aangezien de rooms-katholieke kerk vooral zijn vesting vindt in het Vlaamse land, zou met terugkeer van de koning het zwaartepunt in België voorgoed naar het noorden verlegd worden. De reeds levende tegenstelling tussen Vlaanderen en Wallonië zou een afscheidingsbeweging van het zuiden, op zich zelf rampzalig voor het land, stimuleren.

Een volksraadpleging, zoals de C.V.P. wil, kan deze tegenstellingen in het land slechts vergroten, zeker nu de koning genoegen neemt met een stemmenpercentage van 55. Niet voor niets verlangen de liberalen, die voor zo’n raadpleging zijn, een meerderheid zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Het moeilijke is evenwel, dat de C.V.P. met nadruk een volksraadpleging, d.w.z. een advies van het volk, nastreeft, en geen referendum, hetgeen een uitspraak van het volk is. Hoe dit advies echter door de regering zal worden gehanteerd, staat niet vast. Dit hangt uiteraard af van de steun die de regering in het parlement vindt. De liberalen nemen ten gevolge van de stemverhoudingen een machtige plaats in. Met hun 15i % kunnen zij de C.V.P. aan de vereiste meerderheid helpen. Dit verklaart hun weifelende houding. Zonder katholieken is, sinds de communisten niet meer aan bod komen, een regering niet mogelijk. Niettegenstaande deze niet weg te cijferen politieke problemen hadden de liberalen dit zinloze avontuur niet mogen spelen. Zij gebruiken hun toevallige machtspositie op een voor het land gevaarlijke wijze, en indien zij door zetten, zijn zij politiek gezien nog het meest verantwoordelijk.

Als men de constitutionele vorst ziet als symbool van de eenheid van het land, dan heeft koning Leopold van België als zoda-

nig reeds sinds 1940 afgedaan. Hij is thans het vaandel geworden voor één partij. Het royalisme, door zijn aanhangers tentoongespreid, dient als dekmantel voor een politiek, die met de democratische beginselen strijdig is. Zijn troon zal gedragen worden, indien hij terugkeert, door partijbelang, medelijden (het sentimentele element in deze campagne!) en de zucht tot rechtvaardiging van de „incivieken” (politieke delinquenten), waaraan ook België helaas rijk is. Het is geen aanlokkelijke troon, die koning Leopold hoopt terug te winnen.

H. VAN VEEN.

Over het Christelijk oordelen

1

DE MOBIL IJ KHEID

In „Tijd en Taak” worden onophoudelijk oordelen uitgesproken over allerlei misstanden. Waar onrecht heerst, waar de menselijkheid wordt geëlimineerd daar klinkt het oordeel, de veroordeling.

Ik behoef hier slechts te wijzen op de artikelen over Indonesië in ons blad verschenen. Er werd in ge-oordeeld en ver-oordeeld. En dikwijls heel streng en heel fel. Mag dat? Ik bedoel: mogen wij zo oordelen? Nauwkeuriger: mogen wij zo als christenen oordelen?

En hiermee ben ik gekomen tot het stellen van een vraag, die ons allen toch wel zeer ter harte moet gaan: Wat is eigenlijk het typische van het christelijke oordeel, de christelijke ver-oordeling?

In de Bijbel.

In de Bijbel wordt ook vaak geoordeeld. Ik noem hier allereerst de profeten. Jeremia typeert de stad Jerusalem aldus:

„Zoals een bron haar water geeft, zo geeft zij hare boosheid, geweld en onderdrukking hoort men er, wonden en slagen zie Ik, de Heer, er steeds” (6 : 7).

Over de onderdrukkers der armen zegt Jeremia:

„Als een mand, die vol vogels is, zó zijn hunne huizen vol bedrog; zo zijn zij groot en rijk geworden, vet een weelderig.” (5 : 27).

Alle profeten in het Oude Testament hebben steeds het oordeel aangezegd, dat komen zou, wanneer het volk zich niet zou omkeren. Én ze hebben tegelijkertijd met liefde gehóópt, dat 'deze omkeer komen zou. Ook Paulus oordeelt: de verdeeldheid in de gemeente van Korinthe (I kor. 1 : 10-17), een grove zonde in de gemeente (I kor. 5:1-13), de terugval in een wettische levenshouding (Brief aan de Galaten) dit alles en nog veel meer wordt door hem op vaak felle wijze veroordeeld.

In de Evangeliën treffen ons de scherpe woorden, die Jezus heeft gesproken tot de officiële kerkelijke leiders in zijn dagen, de schriftgeleerden en Farizeeërs zij zijn huichelaars, blinde wegwijzers, slangen, adderengebroed. (Mattheüs 23).

Ook wij zelf geoordeeld.

Paulus spreekt in Romeinen 2 : 1 heel duidelijk uit wat tot het wezen van het chris-

telijke oordeel behoort: „Waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij u zelve. Want gij, die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen.”

Omdat Paulus hiervan diep overtuigd was, mist zijn oordeel de hoogmoed en de onbarmhartigheid. Hij oordeelt „in Opdracht”. Hij geeft het oordeel van de Heer Jezus Christus door. Maar hij weet: ook ik zelf val onder dit oordeel.

Ik geloof, dat deze zelfde houding ook bij de profeet Jeremia gevonden werd. Hij bleef spreken van: „Mijn volk.” Hij kende de solidariteit met zijn volk. Maar op een zeer bepaalde wijze.

Jeremia zei niet: het gros van Israël loopt de Baals achterna, uit solidariteit loop ik mee. Neen déze solidariteit verwierp hij. Wél kende Jeremia de solidariteit in de schuld ik geloof niet, dat hij zich geestelijk boven zijn volk verheven achtte. Hij wist: ik val ook zelf onder het oordeel, dat ik over mijn volk uitspi'eek. Daarom bleef hij wezenlijk met zijn volk verbonden. En wanneer hij de harde gerichts-woorden uitsprak „in Opdracht”, dan ging hij er zelf kapot aan:

„Gebroken beft ik door de breuke mijns volks, ik rouw, ontzetting heeft mij bevangen” (8:21).

Het volk heeft hiervan weinig begrepen. Het hoorde de bewogenheid niet klinken achter het oordeel. Het wist niet dat de hardheid van Jeremia’s Boodschap alleen maar de vórm was, waarin het Heil werd verkondigd: alleen op déze wijze was er nog een mogelijkheid dat het volk wakker zou kunnen worden...

Israël heeft het slecht begrepen. En bij de belegering van Jeruzalem gaan de overheidspersonen tot koning Zedekia en zeggen: „Deze man zoekt niet wat goed, maar wat slecht is voor dit volk!” (Jer. 38 : 4). Zowel Paulus als Jeremia heeft geoordeeld „in Opdracht”. Zij wisten dat zij zelf mede-geoordeeld, mede-veroordeeld werden door het oordeel dat zij uitspraken. Alleen Jezus Christus werd niét zelf medeveroordeeld, wanneer oordeel uitsprak. Hij kon de maat aanvaarden, waarmee hij zelf mat (vgl. Matth. 7:2).

Allemaal schuldig...

De Bijbel getuigt van het komende Gericht Gods. Het Nieuwe Testament is er vol van. Redding in dit Gericht is alleen mogelijk door Gods Vergevende Liefde.

-Welk mens zal er durven opstaan en zeggen: Ik wddg het, in dit Gericht te komen; God kan over mij best tevreden zijn? Wij moeten de waarheid van Paulus’ woord erkennen: „Niemand is rechtvaardig, zelfs niet één” (Romeinen 3 : 10).

Wij missen allemaal de „Heerlijkheid”, de Lichtglans, die God bij ons zou mogen verwachten. Wij staan allen bij God „in de schuld”... hoe kunnen we dan met enig innerlijk recht onze mond opendoen tegen de ander, die bij ons schuld heeft?

Wij zijn allen bedelaars bij God. Hoe zal de ene bedelaar de andere bedelaar bestraffen of zeggen: Ik ben meer, ik heb meer.